In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1], eiser in conventie en verweerder in reconventie, en de Gemeente Den Haag, gedaagde in conventie en eiseres in reconventie. De zaak betreft de vraag of de Gemeente verplicht is om de kosten van hulpmiddelen en andere uitgaven die voortvloeien uit een dienstongeval te vergoeden aan [naam 1]. De eiser, die in Duitsland woont, stelt dat hij recht heeft op vergoeding van deze kosten op basis van een eerdere toezegging van de Gemeente in een brief van 18 mei 2004. De Gemeente betwist deze verplichting en stelt dat er geen recht meer bestaat op vergoeding van kosten gerelateerd aan arbeidsongeschiktheid, nu [naam 1] de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Gemeente niet verplicht is om de gevraagde kosten te vergoeden, omdat onvoldoende is onderbouwd dat de gevraagde hulpmiddelen noodzakelijk zijn voor geneeskundige behandeling of verzorging, zoals bedoeld in artikel 7:7 van de Arbeidsvoorwaardenregeling (ARG, oud). Bovendien heeft de kantonrechter geoordeeld dat na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd er geen sprake meer is van arbeidsongeschiktheid, waardoor het recht op voorzieningen die voortvloeien uit arbeidsongeschiktheid vervalt. De vordering van [naam 1] is afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten.
In reconventie heeft de Gemeente de kantonrechter verzocht te verklaren dat [naam 1] geen aanspraak meer heeft op vergoeding van kosten van geneeskundige behandeling of verzorging. Deze vordering is toegewezen, en [naam 1] is ook in de proceskosten in reconventie veroordeeld. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder vergoedingen voor hulpmiddelen kunnen worden toegekend en de impact van het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd op het recht op dergelijke vergoedingen.