ECLI:NL:RBDHA:2024:3866
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tijdelijke bescherming in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. P.H. Hillen, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming zou eindigen op 4 maart 2024. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen zou kunnen behouden tijdens de behandeling van het beroep.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht buiten zitting uitspraak gedaan. De rechter oordeelde dat het beëindigen van de tijdelijke bescherming verzoeker zou benadelen, aangezien hij na 4 maart 2024 geen aanspraak meer zou kunnen maken op de rechten die verbonden zijn aan de status van tijdelijk beschermde. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vereiste onverwijlde spoed aanwezig was en dat het belang van verzoeker om de voorzieningen te behouden zwaarder woog dan het belang van de staatssecretaris om deze per direct te beëindigen.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en het bestreden besluit geschorst totdat er uitspraak is gedaan op het beroep. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 875, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.