ECLI:NL:RBDHA:2024:386
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Ongegrond beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met betrekking tot Algerijnse nationaliteit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2024 uitspraak gedaan over het beroep van een Algerijnse eiser tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. De maatregel was opgelegd op 1 september 2023 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De eiser was aanwezig in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, terwijl de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende voortvarendheid is in de uitzettingsprocedure naar Algerije. Er zijn verschillende stappen ondernomen, waaronder vertrekgesprekken en het verkrijgen van een laissez-passer (lp) van de Algerijnse ambassade. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser niet volledig meewerkt aan zijn terugkeer, wat bijdraagt aan de langere duur van de bewaring. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de belangenafweging in het voordeel van de eiser te laten uitvallen, vooral gezien zijn eerdere verklaring over een andere nationaliteit.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen gronden zijn voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het huidige onderzoek. De vrees van de eiser voor vervolging in Algerije is niet ter beoordeling in deze procedure. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier A.E. Geçer.