ECLI:NL:RBDHA:2024:386

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
NL24.288
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met betrekking tot Algerijnse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2024 uitspraak gedaan over het beroep van een Algerijnse eiser tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. De maatregel was opgelegd op 1 september 2023 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De eiser was aanwezig in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, terwijl de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende voortvarendheid is in de uitzettingsprocedure naar Algerije. Er zijn verschillende stappen ondernomen, waaronder vertrekgesprekken en het verkrijgen van een laissez-passer (lp) van de Algerijnse ambassade. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser niet volledig meewerkt aan zijn terugkeer, wat bijdraagt aan de langere duur van de bewaring. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de belangenafweging in het voordeel van de eiser te laten uitvallen, vooral gezien zijn eerdere verklaring over een andere nationaliteit.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen gronden zijn voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het huidige onderzoek. De vrees van de eiser voor vervolging in Algerije is niet ter beoordeling in deze procedure. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier A.E. Geçer.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.288
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J. van Appia),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Verweerder heeft op 1 september 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2024 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij het voortduren van de maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst in de uitspraak van 13 december 2023 in de zaak NL23.37694. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 8 december 2023 rechtmatig is.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt en dat er concreet zicht op uitzetting naar Algerije bestaat. Verweerder heeft in de onderhavige beoordelingsperiode op 28 december 2023 en 3 januari 2024 vertrekgesprekken met eiser gevoerd. Daarnaast heeft verweerder op 12 december 2023 en 2 januari 2024 schriftelijk gerappelleerd op de laissez-passer (lp)-aanvraag. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder, onder verwijzing naar de schriftelijke verklaring van 9 januari 2024 van de Algerijnse ambassade, naar voren gebracht dat de Algerijnse autoriteiten eisers nationaliteit en identiteit hebben bevestigd, met dien verstande dat eiser onder een andere naam bij de Algerijnse autoriteiten bekend is. Het betoog van eiser dat de verklaring van vorig jaar zou zijn slaagt niet, nu er geen aanknopingspunten zijn dat de vermelde datum niet juist zou zijn. Verder heeft de gemachtigde van verweerder naar voren gebracht dat er inmiddels een lp is verstrekt, dat er een vluchtakkoord is tot stand gekomen en dat er een vlucht met escorts voor eiser is geboekt voor 31 januari 2024. Daarnaast is gebleken dat er op 11 januari 2024 een presentatie in persoon gepland stond bij de Algerijnse autoriteiten en dat eiser daar niet aan heeft willen meewerken.
4. De rechtbank ziet geen aanleiding om de belangenafweging op dit moment in het voordeel van eiser uit te laten vallen. Eiser heeft eerder zelf verklaard dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft, waardoor verweerder eerst heeft ingezet op terugkeer naar Marokko. Gelet hierop dient de langere duur van de bewaring voor rekening en risico van eiser te komen. De rechtbank acht in dit verband ook van belang dat eiser niet volledig en actief meewerkt aan zijn terugkeer, dat er reeds een vluchtakkoord tot stand is gekomen en dat er een vlucht is geboekt.
5. De rechtbank ziet ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Dat eiser niet wil meewerken aan zijn terugkeer naar Algerije omdat hij vreest te worden vermoord, betreft een asielgerelateerd motief dat in deze onderhavige procedure niet ter beoordeling staat.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2024 door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.