ECLI:NL:RBDHA:2024:3817

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
NL23.29266
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op grond van artikel 8 EVRM met betrekking tot familie- en gezinsleven

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel 'familie en gezin' op basis van artikel 8 van het EVRM. De aanvraag, ingediend door de zoon van eiser op 12 oktober 2021, werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat de aanvraag onzorgvuldig is voorbereid, omdat verslagen van Bureau Documenten niet tijdig aan het dossier zijn toegevoegd. Echter, de rechtbank oordeelt dat dit beperkte nadeel voor eiser met zich meebrengt, aangezien de bevindingen uit de verslagen wel zijn betrokken bij de besluitvorming.

De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn zoon, en dat de belangenafweging in het nadeel van eiser is uitgevallen. Eiser heeft wel hechte persoonlijke banden met zijn kleinkinderen, maar de rechtbank oordeelt dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Eiser wordt in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.750,-. De uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga en is openbaar gemaakt op 5 maart 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.29266
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Zuithoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ op grond van artikel 8 van het EVRM1. De zoon van eiser, [referent] (referent) heeft op 12 oktober 2021 deze aanvraag voor eiser ingediend.
2. Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 9 mei 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 augustus 2023 heeft verweerder op het bezwaar van eiser beslist. Verweerder heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld.
3. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiser, J.A. Matti als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

5. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van griffierecht. De rechtbank ziet op basis van de door eiser verstrekte gegevens aanleiding om dit verzoek toe te wijzen.
1. Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
6. Eiser heeft een onbekende nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1942. Aan referent is op 16 juni 2021 een verblijfsvergunning asiel verleend. Na verlening van deze verblijfsvergunning asiel heeft referent op 12 oktober 2021 voor eiser een aanvraag ingediend voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’. Eiser verblijft momenteel in Syrië.
7. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat er geen sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM met referent, omdat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en eiser. Er is volgens verweerder wel sprake van beschermenswaardig familie- en gezinsleven met de kinderen van referent, maar de daarmee samenhangende belangenafweging valt ten nadele van eiser en ten voordele van de Nederlandse staat uit. De weigering om eiser een reguliere verblijfsvergunning te verlenen is volgens verweerder dan ook niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.

Algemene beroepsgrond

8. De rechtbank stelt vast dat eiser in het beroepsschrift (deels) heeft verwezen naar hetgeen hij in bezwaar heeft aangevoerd, met het verzoek dat als geheel herhaald en ingelast te beschouwen. Omdat verweerder hierop in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan en omdat in beroep verder niet is aangegeven in hoeverre de motivering van verweerder in het bestreden besluit tekortschiet, is de rechtbank van oordeel dat deze algemene beroepsgrond niet kan worden beschouwd als een gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit. Deze algemene beroepsgrond kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
9. Voor zover eiser specifieke beroepsgronden heeft gericht tegen het bestreden besluit, overweegt de rechtbank als volgt.
Verklaring van onderzoek Bureau Documenten
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat de bestreden beschikking onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd omdat het rapport van onderzoek van Bureau Documenten niet is opgenomen in het dossier.
11. Op verzoek van de rechtbank om voorafgaand aan de zitting dit rapport alsnog in het dossier te voegen, is kort voor de behandeling op zitting een verklaring van onderzoek door verweerder opgemaakt en overgelegd. Verweerder heeft hier ter zitting over opgemerkt dat bij een positief resultaat of wanneer documenten niet beoordeeld kunnen worden er nooit een verklaring van onderzoek wordt opgemaakt. Deze aanpak is ook ten aanzien van de documenten van eiser toegepast. Volgens verweerder voegt de inhoud van de verklaring van onderzoek ook weinig toe nu de documenten van eiser positief beoordeeld zijn of niet beoordeeld kunnen worden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het onderzoek in de zaak van eiser zorgvuldig is verlopen.
12. De rechtbank is van oordeel dat als verweerder een verklaring van Bureau Documenten aan het bestreden besluit ten grondslag legt, eiser daarvan kennis moet kunnen nemen. Dit is temeer het geval nu eiser daar al in de bezwaarfase om heeft verzocht. Nu verweerder deze verklaring pas in de beroepsfase heeft overgelegd nadat de rechtbank daar om heeft verzocht heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld. De rechtbank stelt evenwel
vast dat de uitkomsten van het onderzoek door Bureau Documenten bij de besluitvorming betrokken zijn evenals de documenten zelf. Verweerder is immers in de besluitvorming inhoudelijk ingegaan op de door eiser overgelegde (medische) documenten. Dit betekent dat de beroepsgrond slaagt maar omdat de documenten door verweerder zijn beoordeeld en de verslagen kort voor de zitting alsnog aan het dossier zijn toegevoegd, zal de rechtbank na de bespreking van de overige gronden bepalen welke gevolgen dit heeft.
Is er sprake van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiser en referent?
13. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hem en referent heeft aangenomen. Eiser heeft immers tot aan het vertrek van referent grotendeels samengewoond met hem. Eiser wordt ook financieel ondersteund door referent en hij heeft daarvoor bewijs aan verweerder overgelegd voor zover mogelijk. Verweerder is volgens eiser bij de beoordeling van de medische afhankelijkheid ten onrechte van exclusieve afhankelijkheid uitgegaan en daarnaast is het onderdak dat hij heeft van tijdelijke aard.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en eiser.
15. Ten aanzien van de samenwoning heeft verweerder zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat de gestelde samenwoning gebruikelijk is in de cultuur van eiser en dat de samenwoning onderbroken is van 2017 tot en met 2019, waarna verweerder zich vervolgens niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het samenwonen op zichzelf niet betekent dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
16. Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser financieel wordt onderhouden door referent. De door eiser tijdens de hoorzitting overgelegde betaalbewijzen tonen dit niet aan, omdat niet uit deze betaalbewijzen blijkt dat het aan eiser betaalde bedrag afkomstig is van referent. Maar ook als verweerder er vanuit zou gaan dat eiser financiële steun van referent ontvangt, dan mocht verweerder er vanuit gaan dat dit kan worden aangemerkt als gebruikelijke steun die familieleden elkaar geven als dat nodig is. De financiële steun voor bijvoorbeeld medicatie of andere zorg kan dan ook vanuit Nederland gecontinueerd worden, zoals dat nu ook gebeurt. Verder is de rechtbank van oordeel dat niet onderbouwd is dat het onderdak van eiser van tijdelijke aard is.
17. De rechtbank volgt verweerder in zijn overwegingen dat niet is gebleken dat eiser exclusief afhankelijk is van de zorg van referent vanwege zijn medische klachten, omdat uit de overgelegde stukken niet volgt dat eiser voor zorg en begeleiding specifiek is aangewezen op referent. Verweerder heeft daarbij van belang mogen vinden dat niet is gebleken dat eiser zich, sinds het overlijden van zijn echtgenote in 2019, het vertrek van referent in 2020 en het vertrek van eiser vanuit Libanon naar Syrië in 2021 niet zelfstandig heeft kunnen redden. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat verweerder ten onrechte een doorslaggevend belang toekent aan de exclusieve afhankelijkheid. Verweerder heeft hieraan zwaarwegend belang gehecht en verweerder heeft dit zo mogen doen.
18. In beroep heeft eiser expliciet gewezen op een door hem overgelegde
clinic carden een medische verklaring van een arts (endocrinoloog). De rechtbank oordeelt dat aan de door eiser overgelegde documenten niet de waarde kan worden gehecht die eiser wenst. De
clinic cardis namelijk te summier van inhoud om waarde te kunnen hechten aan de daarin opgenomen opmerking dat eiser ‘
needs constant care’. In de
clinic cardis nergens een datum vermeld zodat niet te achterhalen valt wanneer eiser voortdurend zorg nodig had en of dit momenteel nog steeds het geval is.
19. Ten aanzien van de verklaring van de endocrinoloog van 23 mei 2022 merkt de rechtbank op dat de verklaring dateert uit 2022 terwijl de daarin beschreven hartoperatie in 2017 heeft plaatsgevonden. Evenmin kan onvermeld blijven dat eiser sinds zijn hartoperatie diverse reizen heeft ondernomen om paspoorten of medische behandeling te verkrijgen en om te verhuizen van Libanon naar Syrië. Uit de andere medische verklaring die is overgelegd volgt verder weliswaar dat eiser medische ingrepen heeft ondergaan maar niet dat hij als gevolg daarvan medisch afhankelijk is. Gelet op dit alles stelt verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank aldus niet ten onrechte op het standpunt dat niet is gebleken dat eiser dusdanig medisch afhankelijk is van referent dat hij zich niet staande kan houden zonder de aanwezigheid van referent.
20. Dat eiser lichamelijke klachten heeft en meer behoefte heeft aan de nabijheid van referent (en zijn gezinsleden), is invoelbaar, maar de rechtbank is van oordeel dat verweerder daarin op zichzelf en in samenhang bezien met de samenwoning en de emotionele verbondenheid die tussen eiser en referent bestaat, terecht geen reden heeft gezien om aan te nemen dat eiser voor meer dan gebruikelijk afhankelijk is van de zorg van referent of van zijn fysieke nabijheid. Verweerder heeft mogen vinden dat de emotionele afhankelijkheid het meer dan gebruikelijke niet overstijgt. De beroepsgrond slaagt niet.

Hechte en persoonlijke banden

21. Verweerder heeft wel hechte persoonlijke banden aangenomen tussen eiser en zijn minderjarige kleinkinderen. Daarom heeft verweerder vastgesteld dat sprake is van familie- en gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen eiser en zijn kleinkinderen.
Heeft verweerder een juiste belangenafweging gemaakt in het kader van het familieleven?
22. Eiser voert - kort samengevat - aan dat zijn belangen om in Nederland zijn gezinsleven te kunnen uitoefenen met zijn kinderen en kleinkinderen zwaarder zou moeten wegen dan het door verweerder aangevoerde economisch belang van de Nederlandse staat.
23. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit alle relevante gegevens en belangen van eiser kenbaar en in samenhang afgewogen tegen het belang van de Nederlandse staat. Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd waarom hij de belangenafweging in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen.
24. Verweerder heeft in het nadeel van eiser en referent mogen laten wegen dat, zoals reeds hiervoor is geoordeeld, niet wordt aangenomen dat tussen hen sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM nu niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eiser en referent kunnen zonder elkaar functioneren. Zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat contact en ondersteuning niet
op afstand kan plaatsvinden. Daarnaast heeft verweerder van belang mogen vinden dat sprake is van een eerste toelating en dat eiser niet eerder een verblijfsvergunning voor Nederland heeft gehad. Van zeer bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat dit onderdeel ten voordele van eiser moet worden meegewogen is niet gebleken. Verweerder heeft in het voordeel van eiser mogen meewegen dat eiser geen antecedenten heeft die de openbare orde hier te lande kunnen schaden. Ook heeft verweerder mogen meewegen dat de identiteit van eiser vaststaat.
25. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de medische problematiek van eiser niet leidt tot de conclusie dat hij de zorg die hij nodig heeft uitsluitend en specifiek hier in Nederland dient te krijgen. Dat eiser in Syrië ook toegang tot zorg heeft blijkt uit de door hem overgelegde medische documentatie en uit het feit dat eiser in 2017 en 2021 voor medische behandeling vanuit Libanon naar Syrië is gereisd. Eiser heeft ook geen stukken ingebracht om het tegendeel aannemelijk te maken.
26. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in het nadeel van eiser heeft mogen meewegen dat eiser ten laste zal komen van de openbare kas. Verweerder heeft niet ten onrechte in de belangenafweging betrokken dat eiser, gelet op zijn leeftijd, niet meer in staat mag worden geacht om zelf een inkomen te verwerven. Het voorgaande maakt dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat de kans eveneens zeer groot is dat eiser, zodra hij in Nederland verblijft, aanspraak zal moeten maken op door algemene middelen gefinancierde faciliteiten, bijvoorbeeld de gezondheidszorg. Het betoog van eiser dat hij – gelet op zijn leeftijd – voor slechts een korte periode een beroep zal doen op de openbare kas, slaagt niet. Dit betreft naar het oordeel van de rechtbank een onzekere, in de toekomst gelegen omstandigheid. Verder heeft verweerder ten nadele van eiser kunnen wegen dat referent geen werk heeft en een uitkering in het kader van de Participatiewet ontvangt. Dat referent hoopt betaald werk te vinden om op die manier inkomsten te genereren, betreft een toekomstig onzekere gebeurtenis waarmee verweerder geen rekening hoeft te houden.
27. Uit het bestreden besluit volgt verder dat verweerder de algemene veiligheidssituatie in de belangenafweging heeft betrokken. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser weliswaar heeft gewezen op de onzekere en instabiele situatie in Syrië maar dat hij niet concreet heeft gemaakt, noch heeft onderbouwd wat dit aan persoonlijke belemmeringen voor eiser geeft.
28. Ten aanzien van de aangenomen hechte persoonlijke banden tussen eiser en zijn kleinkinderen, heeft verweerder kunnen meewegen dat er sprake is van gezinsleven tussen de kinderen en hun ouders. Het uitgangspunt hierbij is, behoudens contra-indicaties, dat het in het belang van de kinderen is dat zij bij hun ouders verblijven. Verweerder heeft, in aanmerking nemend de belangen van de kinderen, minder gewicht kunnen toekennen aan het belang van het bestaan van hechte persoonlijke banden dan het belang van de Nederlandse staat bij een restrictief toelatingsbeleid. Verweerder heeft voorts ook niet ten onrechte in het voordeel van eiser meegewogen dat er een objectieve belemmering is om het familieleven met referent en kleinkinderen in Syrië uit te oefenen en verweerder heeft mogen vinden dat deze omstandigheid niet maakt dat de belangenafweging in het voordeel van eiser dient uit te vallen. De rechtbank acht hierbij van belang dat het familieleven op afstand kan worden vormgegeven. Gesteld noch gebleken is dat dat niet kan.

Conclusie en gevolgen

29. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van het voorgaande voldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van meer dan gebruikelijke emotionele afhankelijkheid tussen eiser en referent. Verweerder heeft tevens de belangen kenbaar betrokken in de belangenafweging en de belangenafweging in het nadeel van eiser mogen laten uitvallen. Verweerder heeft zich aldus niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de afwijzing van de aangevraagde vergunning niet leidt tot een inbreuk op artikel 8 van het EVRM.
30. De rechtbank is tevens van oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door niet de verslagen van Bureau Documenten aan het dossier toe te voegen terwijl de besluitvorming daar wel gedeeltelijk op is gebaseerd en eiser daar ook om heeft verzocht. De rechtbank vindt dat eiser hierdoor beperkt is benadeeld nu verweerder de overgelegde documenten wel heeft meegewogen en betrokken in de besluitvorming en de verslagen kort voor de zitting alsnog aan het dossier zijn toegevoegd. Dit betekent evenwel dat het beroep gegrond is, maar nu het overige dat is aangevoerd niet slaagt zal de rechtbank toepassing geven aan artikel 8:72, derde lid, aanhef onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en bepalen dat de rechtsgevolgen in stand blijven.
31. Het voorgaande betekent dat aanleiding bestaat voor toekenning van een proceskostenveroordeling. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het bedrag aan proceskosten komt daarmee op € 1.750,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875,-, met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser voor een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 maart 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.