In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel 'familie en gezin' op basis van artikel 8 van het EVRM. De aanvraag, ingediend door de zoon van eiser op 12 oktober 2021, werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat de aanvraag onzorgvuldig is voorbereid, omdat verslagen van Bureau Documenten niet tijdig aan het dossier zijn toegevoegd. Echter, de rechtbank oordeelt dat dit beperkte nadeel voor eiser met zich meebrengt, aangezien de bevindingen uit de verslagen wel zijn betrokken bij de besluitvorming.
De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn zoon, en dat de belangenafweging in het nadeel van eiser is uitgevallen. Eiser heeft wel hechte persoonlijke banden met zijn kleinkinderen, maar de rechtbank oordeelt dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Eiser wordt in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.750,-. De uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga en is openbaar gemaakt op 5 maart 2024.