ECLI:NL:RBDHA:2024:3810

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
AWB24_2024
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tijdelijke bescherming in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L. Leenders, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat haar tijdelijke bescherming met ingang van 5 maart 2024 zou eindigen. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om de rechtsgevolgen van dit besluit op te schorten, zodat zij niet zou worden uitgezet gedurende de behandeling van haar beroep.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan buiten zitting. De rechter heeft vastgesteld dat verzoekster in aanmerking komt voor vrijstelling van griffierecht, gezien haar financiële situatie. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het beëindigen van de tijdelijke bescherming verzoekster zou benadelen, aangezien zij dan geen aanspraak meer kan maken op de rechten die aan deze status zijn verbonden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van verzoekster om haar tijdelijke beschermingsstatus te behouden zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om deze status per direct te beëindigen.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst totdat er uitspraak is gedaan op het beroep. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 875, voor de door een derde verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/2024

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoekster

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. L. Leenders),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

In het besluit van 7 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoekster meegedeeld dat de tijdelijke bescherming [1] van verzoekster met ingang van 5 maart 2024 is beëindigd.
Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit (AWB 24/2022). Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die inhoudt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden opgeschort en zij niet zal worden uitgezet voor de duur van de behandeling van het beroep.
De voorzieningenrechter doet uitspraak buiten zitting op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Van de indiener van een verzoekschrift bij de voorzieningenrechter wordt griffierecht geheven. Verzoekster heeft het verzoek gedaan om hiervan te worden vrijgesteld. Gelet op wat verzoekster naar voren heeft gebracht over haar inkomen, en gelet op het door haar ondertekende formulier, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Van verzoekster zal dan ook geen griffierecht worden geheven.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van
de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige
voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat, gelet op de betrokken belangen, vereist.
3. Het eindigen van de tijdelijke bescherming zoals vastgesteld in het bestreden besluit brengt mee dat verzoekster met ingang van 5 maart 2024 geen aanspraak meer kan maken op de rechten die verbonden zijn aan de status van tijdelijk beschermde. De vereiste onverwijlde spoed is hiermee gegeven.
4. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om het verzoek bij wijze van ordemaatregel op hierna te melden wijze toe te wijzen. Daartoe is redengevend dat het beroep niet kan worden afgehandeld voordat verzoeksters tijdelijke beschermingsstatus eindigt, mede gelet op het aantal beroepsgronden en de aard daarvan. Verzoeksters belang om de voorzieningen die horen bij de status van tijdelijk beschermde te behouden zolang het beroep loopt, weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder dan verweerders belang om die voorzieningen op 5 maart 2024 meteen te beëindigen. Het verzoek is gegrond.
5. In de toewijzing van het verzoek bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 875 bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 schorst het bestreden besluit totdat uitspraak is gedaan op het beroep;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 875 (achthonderdvijfenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen, en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn