ECLI:NL:RBDHA:2024:3810
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tijdelijke bescherming in vreemdelingenrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L. Leenders, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat haar tijdelijke bescherming met ingang van 5 maart 2024 zou eindigen. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om de rechtsgevolgen van dit besluit op te schorten, zodat zij niet zou worden uitgezet gedurende de behandeling van haar beroep.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan buiten zitting. De rechter heeft vastgesteld dat verzoekster in aanmerking komt voor vrijstelling van griffierecht, gezien haar financiële situatie. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het beëindigen van de tijdelijke bescherming verzoekster zou benadelen, aangezien zij dan geen aanspraak meer kan maken op de rechten die aan deze status zijn verbonden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van verzoekster om haar tijdelijke beschermingsstatus te behouden zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om deze status per direct te beëindigen.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst totdat er uitspraak is gedaan op het beroep. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 875, voor de door een derde verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.