ECLI:NL:RBDHA:2024:3803
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tijdelijke bescherming Oekraïense verzoeker
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Oekraïense verzoeker. De verzoeker had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming zou eindigen na 4 maart 2024. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen mocht behouden gedurende de behandeling van zijn beroep.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het beëindigen van de tijdelijke bescherming, zoals vastgesteld in het bestreden besluit, zou betekenen dat de verzoeker na 4 maart 2024 geen aanspraak meer kon maken op de rechten die verbonden zijn aan zijn status van tijdelijk beschermde. De voorzieningenrechter concludeerde dat er sprake was van onverwijlde spoed, aangezien het beroep niet kon worden afgehandeld voordat de tijdelijke beschermingsstatus van de verzoeker eindigde. Het belang van de verzoeker om de voorzieningen te behouden, woog zwaarder dan het belang van de staatssecretaris om deze voorzieningen per direct te beëindigen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en het bestreden besluit geschorst totdat er uitspraak is gedaan op het beroep. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die zijn vastgesteld op € 875. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.