ECLI:NL:RBDHA:2024:3802
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tijdelijke bescherming Oekraïense verzoeker
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De verzoeker, een Oekraïense burger, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming zou eindigen op 4 maart 2024. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen zou kunnen behouden tijdens de behandeling van zijn beroep.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het beëindigen van de tijdelijke bescherming verzoeker zou uitsluiten van de rechten die aan deze status zijn verbonden. De rechter concludeerde dat er sprake was van onverwijlde spoed, aangezien het beroep niet tijdig kon worden afgedaan voordat de tijdelijke beschermingsstatus van verzoeker zou eindigen. De belangen van verzoeker om de voorzieningen te behouden, werden zwaarder gewogen dan de belangen van de staatssecretaris om deze onmiddellijk te beëindigen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en het bestreden besluit geschorst totdat er uitspraak is gedaan op het beroep. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 875, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.