ECLI:NL:RBDHA:2024:3799
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tijdelijke bescherming voor verzoeker uit Oekraïne
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een Oekraïense burger, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming zou eindigen op 4 maart 2024. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen zou kunnen behouden tijdens de behandeling van zijn beroep.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, aangezien het eindigen van de tijdelijke bescherming zou betekenen dat verzoeker geen aanspraak meer kon maken op de rechten die aan zijn status van tijdelijk beschermde verbonden zijn. De voorzieningenrechter weegt het belang van verzoeker om de voorzieningen te behouden zwaarder dan het belang van de staatssecretaris om deze per direct te beëindigen. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en het bestreden besluit geschorst totdat er uitspraak is gedaan op het beroep.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 875 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.