ECLI:NL:RBDHA:2024:3798

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
NL23.36947
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiser met problemen met de inlichtingendienst en bekering tot het soennisme

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 19 maart 2024, wordt het beroep van een Iraanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 6 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 20 november 2023 een afwijzing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2024 behandeld, waarbij de eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is. De eiser heeft zijn asielrelaas onderbouwd met claims van vervolging door de Iraanse autoriteiten vanwege zijn bekering tot het soennisme en zijn deelname aan protesten. Echter, de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de verklaringen van de eiser niet geloofwaardig achtte. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten staat. De rechtbank wijst op de tegenstrijdigheden in de verklaringen van de eiser en het gebrek aan bewijs ter ondersteuning van zijn claims.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht als ongegrond heeft afgewezen. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36947

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Iraanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.R. Verdoner)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 6 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 20 november 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Overwegingen

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. In 2016 heeft eiser een eerste asielaanvraag in Nederland gedaan. Toen hij hoorde dat zijn vader ziek was is hij na vier maanden met het IOM teruggekeerd naar Iran. Bij aankomst op het vliegveld is hij 10 dagen vastgehouden en ondervraagd door de inlichtingendienst. Datzelfde jaar is eiser gehuwd. Via zijn vrouw is hij in aanraking gekomen met het soennitische geloof. In 2017 vierde hij in het huis van een neef van zijn vrouw het Suikerfeest met een groep soennitische jongeren. De inlichtingendienst is het huis binnengevallen en heeft iedereen gearresteerd. Eiser heeft vervolgens zeven maanden vastgezeten gedurende welke tijd hij werd verhoord en gemarteld. In 2019 werd eiser wederom opgepakt. Ditmaal naar aanleiding van de protesten tegen de brandstofprijzen. Eiser had evenwel niet deelgenomen aan die protesten en werd na twee weken vrijgelaten. In juli 2021 nam eiser wel deel aan de protesten vanwege de stopzetting van de watertoevoer in Ahvaz. Op de tweede dag werd er door de Iraanse autoriteiten met geweld opgetreden tegen de demonstranten. Twee vrienden van eiser werden opgepakt. Eiser wist te ontkomen en is ondergedoken bij familie. Van zijn vrouw hoorde hij dat de inlichtingendienst bij hem thuis was geweest. Daarop heeft eiser besloten Iran te verlaten. Eiser is illegaal naar Turkije gereisd nadat het verkrijgen van een visum voor Wit-Rusland niet mogelijk bleek omdat zijn naam op een zwarte lijst voorkwam. Eisers vrouw en dochter wilden zich in Turkije bij hem voegen maar zijn op het vliegveld tegengehouden. Bij terugkeer verwacht eiser problemen omdat hij in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten staat vanwege zijn deelname aan demonstraties en zijn bekering tot het soennisme.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Bekering tot het soennisme;
Problemen met de inlichtingendienst.
De staatssecretaris acht alleen het eerste element geloofwaardig. Hij volgt eiser niet in zijn gestelde bekering tot het soennisme. In dit verband wordt aangegeven dat eisers verklaringen weliswaar authentiek zijn maar dat daaruit geen diepgewortelde innerlijke overtuiging blijkt. Zo heeft eiser verklaard weinig met religie te hebben. Dat hij gestopt zou zijn met het praktiseren van het sjiisme zegt daarom weinig nu hij heeft aangegeven dit eerder ook nauwelijks te hebben gepraktiseerd. Voorts zijn eisers beweegredenen om te kiezen voor het soennisme vaag en oppervlakkig en is zijn kennis van het soennisme beperkt. Dit sluit een mogelijke toegedichte bekering niet uit maar ook daarvan is niet gebleken. Ook eisers problemen met de inlichtingendienst worden ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft geen documenten overgelegd om zijn relaas te onderbouwen en zijn relaas zelf is summier en vaag en bevat te veel ongerijmdheden. Ook komen zijn verklaringen niet overeen met wat bekend is uit landeninformatie. Eiser heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten te staan.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsing aan de Werkinstructie
6. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de staatssecretaris ten onrechte heeft getoetst aan Werkinstructie 2022/3. Van een bekering in de zin van de werkinstructie is geen sprake, nu eiser als seculier moslim is overgestapt van de sjiitische stroming naar de soennitische stroming binnen de islam. Dit maakt het voor eiser moeilijk om deze overstap aannemelijk te maken. Het criterium van de innerlijke overtuiging zoals door de staatssecretaris gehanteerd is in dit geval dan ook niet toepasbaar.
6.1.
De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt. Zoals de staatssecretaris in het zijn verweerschrift heeft aangegeven, wordt in de Kwalificatierichtlijn onder het begrip godsdienst verstaan: vormen van persoonlijk of gemeenschappelijk gedrag die op een godsdienstige overtuiging gebaseerd zijn. Dit maakt dat het soennisme en het sjiisme zijn te kwalificeren als verschillende overtuigingen. De staatssecretaris heeft derhalve terecht de overgang van eiser naar het soennisme beoordeeld aan de hand van Werkinstructie 2022/3, waarbij de nadruk ligt op de motieven voor en het proces van bekering, en daarbij tot de conclusie mogen komen dat eiser zijn bekering naar het soennisme niet aannemelijk heeft gemaakt. De staatssecretaris mag, in lijn met de werkinstructie, ook verwachten dat eiser kan verklaren over zijn innerlijke overtuiging nu eiser zelf stelt in zijn land van herkomst door die overtuiging problemen te ondervinden. De staatssecretaris heeft de verklaringen van eiser over zijn motieven voor en het proces van bekering te oppervlakkig en te algemeen van aard mogen vinden. Zo heeft eiser aangegeven dat hij behoefte had aan persoonlijke vrijheid en zijn eigen keuzes wilde maken. Waarom dat maakte dat hij voor het soennisme koos weet eiser echter niet aan te geven. In dat verband komt hij niet verder dan te verklaren dat het soennisme hem meer aansprak en dat zijn vrouw soenniet is en dat de manier van omgang binnen de familie van zijn vrouw hem aansprak, maar dat geeft geen blijk geeft van een diepgewortelde innerlijke overtuiging. De staatssecretaris heeft daarbij ook kunnen betrekken dat eiser zich eerder nooit echt voor religie in het algemeen geïnteresseerd heeft, en het in dat verband opmerkelijk is dat eiser wel interesse zou hebben in het soennisme. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt wat hem aantrok in het soennisme en waarom het sjissme niet langer zou voldoen en hoe zijn geloofsovertuiging zich heeft ontwikkeld. Ook de kennis van eiser over het soennisme heeft de staatssecretaris beperkt mogen achten. Hij beperkt zich voornamelijk tot het benoemen van negatieve aspecten van het sjiisme, dat hij koppelt aan extremisme en terrorisme, maar geeft niet aan wat het soennisme daar in positieve zin tegenover stelt. Daarbij heeft eiser ook aangegeven het soennisme maar matig te praktiseren en zichzelf niet als een erg religieus persoon te zien, terwijl uit het feit dat hij niet naar sjiitische religieuze bijeenkomsten gaat, zou moeten blijken dat hij is aan te merken als soenniet. De staatssecretaris heeft dan ook niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat eisers verklaringen geen blijkgeven van een diepgewortelde innerlijke overtuiging waardoor hij eisers bekering naar het soennisme niet aannemelijk heeft hoeven achten.
Toegedichte afvalligheid
7. Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte voorbijgaat aan het feit dat eiser bekend staat als afvallige van het ware geloof, omdat bij de autoriteiten bekend is geworden dat hij deelneemt aan soennitische bijeenkomsten. Eiser is tijdens zijn deelname aan een huiskamerbijeenkomst in het kader van het Suikerfeest door de autoriteiten gearresteerd en in de negatieve belangstelling komen te staan.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris terecht niet aannemelijk geacht dat eiser als gevolg van een hem toegedichte geloofsbeleving in de negatieve belangstelling is komen te staan. Zo heeft de staatssecretaris eisers verklaringen over zijn aanwezigheid bij de viering van het Suikerfeest in een huismoskee en zijn arrestatie tijdens deze bijeenkomst niet hoeven volgen nu eisers verklaringen daarover vaag en summier zijn. Eiser heeft niet aan weten te geven waarom hij, ondanks de risico’s, bij deze bijeenkomst aanwezig was terwijl hij naar eigen zeggen het soennisme maar matig praktiseerde, nooit eerder naar dergelijke bijeenkomsten was geweest en al eerder de negatieve aandacht op zich gevestigd zou hebben. De staatssecretaris heeft voorts eisers verklaringen over zijn detentie die gevolgd zou zijn op de arrestatie vaag en summier mogen vinden. Nu eiser stelt ondervraagd en gemarteld te zijn mocht verwacht worden dat eiser uitgebreider had kunnen verklaren over de reden van zijn gevangenschap en hetgeen de inlichtingendienst van hem wilde weten. De rechtbank volgt eisers stelling dat hier tijdens het gehoor onvoldoende over zou zijn doorgevraagd niet. Eiser is bevraagd over zijn detentie en hij is in de gelegenheid gesteld om hierover te verklaren. Daarbij heeft eiser ook in de zienswijze of in beroep zijn verklaringen hierover niet nader aangevuld. Daarnaast heeft eiser vaag verklaard over de mogelijke reden van zijn detentie en zijn vrijlating. Zijn stelling dat hij is vrijgelaten omdat hij geen historie met de inlichtingendienst had, rijmt niet met zijn eerdere verklaringen dat hij gevangen is gezet omdat hij al in de negatieve aandacht stond.
7.2.
Bij het vorenstaande heeft de staatssecretaris mede mogen betrekken dat uit het Ambtsbericht over Iran van 2017 blijkt dat de soennitische stroming binnen de islam in de Iraanse grondwet als zodanig is erkend en gerespecteerd moet worden. Deze erkenning dat het soennisme tot de islam behoort maakt dat het bekeren tot de soennitische stroming niet als geloofsafvalligheid wordt aangemerkt en als zodanig ook niet strafbaar is gesteld.
Problemen met de inlichtingendienst
8. Voorts heeft eiser aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte de verklaringen over zijn problemen met de inlichtingendienst niet geloofwaardig acht.
8.1.
De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt en is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom de gestelde problemen niet aannemelijk zijn. Zo heeft hij ten aanzien van eisers gestelde aanhouding in 2016 terecht overwogen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het wel of niet krijgen van een document met betrekking tot zijn vrijlating en kunnen tegenwerpen dat terugkerende Iraniërs die reisden op een laissez passer, volgens het Ambtsbericht van maart 2019, in die periode wel verhoord werden maar dat dit verhoor slechts enkele uren duurde. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt waarom hij hierop een uitzondering vormde en men hem tien dagen vasthield in welke periode hij zou zijn mishandeld en gemarteld. Niet ten onrechte merkt de staatssecretaris op dat dit is des te onwaarschijnlijk is nu eiser destijds slechts 19 jaar was, maar kort in Nederland was geweest en daar ook nog niet gehoord was in het kader van zijn asielaanvraag. Eisers arrestatie en gevangenschap in 2017 heeft de staatssecretaris niet hoeven volgend omdat, zoals onder 7.1. reeds is overwogen, eiser zijn arrestatie naar aanleiding van de bijeenkomst vanwege het Suikerfeest niet aannemelijk heeft gemaakt evenmin als de daarop volgende detentie. Eisers deelname aan de opstand tegen de brandstofprijzen in 2019 heeft de staatssecretaris niet geloofwaardig hoeven achten nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt destijds in de negatieve belangstelling van de autoriteiten te hebben gestaan en zijn verklaringen over de gebeurtenissen summier zijn. Eiser weet ook niet aannemelijk te maken waarom de inlichtingendienst hem gevraagd zou hebben om informatie te verzamelen, terwijl hij zelf niet bij de opstand betrokken was, en hem twee weken zou hebben vastgehouden om hem vervolgens te laten gaan als hij weigert mee te werken. Het moge zo zijn dat in het ambtsbericht van 2021 [1] groepen mensen worden genoemd die naar aanleiding van de protesten werden opgepakt terwijl zij er niet bij betrokken waren, maar eiser heeft niet aannemelijk gemaakt tot één van die groepen te hebben behoord. Ook eisers verklaringen over zijn deelname aan de waterprotesten in 2021 heeft de staatssecretaris vaag en tegenstrijdig mogen achten. Eiser heeft tegenstrijdig verklaard over het aantal dagen dat hij aan de demonstraties zou hebben deelgenomen, te weten twee of vier dagen, en over waar hij naartoe is gevlucht nadat er werd geschoten bij de demonstraties. In de correcties en aanvullingen heeft eiser dit gecorrigeerd door aan te geven dat hij eerst naar zijn neef is gegaan maar de staatssecretaris heeft niet hoeven inzien waarom hij de neef niet meteen zou hebben kunnen noemen. Ook heeft de staatssecretaris mogen vinden dat eiser wisselend heeft verklaard over wat hij zijn echtgenote heeft verteld over zijn verblijfplaats op het moment dat zij hem belde nadat de inlichtingendienst bij hem thuis was geweest. In het nader gehoor geeft hij aan tegen haar gezegd te hebben dat hij bij zijn tante was terwijl hij tijdens het aanvullende gehoor heeft verklaard niet gezegd te hebben waar hij was. Ook heeft hij tegenstrijdig verklaard over het feit of hij nu van zijn moeder of zijn echtgenote hoorde dat de inlichtingendienst bij zijn ouders was geweest en valt het slecht met elkaar te rijmen dat terwijl eisers echtgenote tijdens een verhoor aan de inlichtingendienst zou hebben verteld dat eiser in Nederland is, eiser ook verklaard dat de inlichtingendienst nog steeds bij zijn familie langskomt om te vragen waar eiser is. Eiser heeft ook wisselend verklaard over het wel of niet contact hebben met zijn echtgenote. Ten slotte wijst ook de omstandigheid dat eiser in 2018 een paspoort heeft kunnen aanvragen er niet op dat hij in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat. Vorenstaande maakt dat de staatssecretaris eisers problemen met de inlichtingendienst ongeloofwaardig heeft mogen achten.
Ahwazi
9. Eiser heeft tevens aangevoerd dat de staatssecretaris niet heeft toegelicht waarom eiser niet is te scharen onder de in de aangehaalde landeninformatie genoemde groepen van personen die een verhoogd risico lopen op vervolging nu hij van jongs af aan actief is opgekomen voor zijn etnische, religieuze en politieke rechten als Ahwazi Arabier.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris terecht heeft overwogen dat eiser niet onder de bedoelde groepen valt waarbij het gaat om personen die actief zijn in de politiek, journalistiek, op het gebied van de mensenrechten of een ander maatschappelijk terrein (in het bijzonder op het terrein van vrouwenrechten en de rechten van etnische minderheden) en daarbij kritiek uiten op de autoriteiten, hetgeen door de autoriteiten als oppositioneel kan worden aangemerkt. [2] Uit de door eiser overgelegde informatie van het UK Home Office van januari 2019 [3] blijkt dat het alleen (vermeend) steunen van separatisme op zichzelf niet voldoende is om een reëel risico te lopen op vervolging of ernstige schade.
Eiser heeft alleen gesteld te hebben deelgenomen aan de waterprotesten en tijdens zijn schooltijd soms leuzen op de muur van de school te hebben gezet of de vlag te hebben opgehangen. Omdat eiser nooit heeft aangegeven het separatisme te steunen noch zich door zijn daden als dusdanig heeft geprofileerd, kan eiser niet tot de bedoelde risicogroepen gerekend worden. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich politiek op enige wijze geprofileerd heeft, kan de verwijzing naar de artikelen van Dr. L. Rahbari ook geen doel treffen. Voor zover eiser bedoeld heeft zijn asielrelaas aan te vullen door ter zitting naar voren te brengen dat hij bij terugkeer te vrezen heeft omdat bij de Iraanse autoriteiten bekend is dat hij in Den Haag heeft deelgenomen aan een protestdemonstratie, waarvan de inlichtingendienst zijn echtgenote tijdens een verhoor met beelden zou hebben geconfronteerd, is de rechtbank van oordeel dat dit thans buiten beschouwing dient te worden gelaten. Dit niet alleen omdat dit argument te laat is aangevoerd maar ook omdat het waarschijnlijk nader onderzoek van de staatssecretaris vergt waardoor de afhandeling van de zaak dusdanige vertraging oploopt dat er sprake zou zijn van strijd met de goede procesorde.
9.2.
Dat eiser op grond van zijn etniciteit in Iran heeft te vrezen voor discriminatie heeft de staatssecretaris aannemelijk geacht maar onvoldoende zwaarwegend. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris op grond van de verklaringen van eiser tot dat standpunt heeft kunnen komen. Eiser heeft weliswaar verklaard zijn hele leven lang met discriminatie geconfronteerd te zijn geweest maar uit zijn verklaringen blijkt niet op welke wijze hij daar persoonlijk problemen van heeft ondervonden. Zo heeft eiser onder meer aangegeven onderwijs te hebben gehad en heeft hij gewerkt als kapper. Derhalve is niet gebleken dat hij als gevolg van zijn etniciteit dusdanig ernstig is beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat het voor hem onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren.
Vrees bij terugkeer
10. Eiser heeft aangevoerd dat de omstandigheid dat hij tweemaal illegaal zijn land heeft verlaten strafverzwarend zal werken bij terugkeer. Ook de omstandigheid dat eiser Ahwazi is werkt in zijn nadeel. De staatssecretaris kan zich daarom niet beperken tot de opmerking dat het bij een illegale uitreis om overtreding van een commuun delict gaat wat doorgaans wordt bestraft met een geldboete.
10.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in dit verband heeft mogen verwijzen naar het Ambtsbericht over Iran van september 2023 waarin staat aangegeven dat Iraniërs bij elke grensovergang, zowel bij uitreis als bij inreis, een stempel in hun paspoort krijgen. Als een Iraniër is uitgereisd met een paspoort, maar geen uitreisstempel heeft, zal die persoon daarover bij terugkeer worden bevraagd. Als blijkt dat er sprake is geweest van een illegale uitreis uit Iran, is dit op grond van artikel 34 van de Paspoortwet strafbaar. Als deze persoon verder niet wordt gezocht door de autoriteiten, wordt het enkele feit van de illegale uitreis op grond van artikel 34 van de Paspoortwet doorgaans bestraft met een geldboete. Nu de staatssecretaris heeft mogen concluderen dat eiser niet in de negatieve belangstelling staat, bestond er voor de staatssecretaris geen aanleiding om aan te nemen dat dit voor eiser anders zal zijn.

Conclusie en gevolgen

11. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Ambtsbericht over Iran van februari 2021, pagina 17.
2.Zie ook de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3880.
3.UK Home Office: Country Policy and Information Note Iran: Ahwazis and Ahwazi political groups, januari 2019.