ECLI:NL:RBDHA:2024:3796

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
23/6300
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht ontslag van politieambtenaar na zorgvuldig disciplinair onderzoek naar ongepast gedrag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen zijn ontslag als politieambtenaar behandeld. Eiser, werkzaam bij de Politie Eenheid Rotterdam, werd ontslagen na een disciplinair onderzoek dat volgde op beschuldigingen van ongepast gedrag, waaronder een seksuele relatie met een vrouw met een verstandelijke beperking en het versturen van seksueel beladen berichten via zijn diensttelefoon. De rechtbank oordeelt dat het onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de gronden voor ontslag voldoende zijn onderbouwd. Eiser had niet naar waarheid verklaard en zijn gedrag was schadelijk voor het vertrouwen in de politie. De rechtbank wijst de argumenten van eiser af, waaronder de claim dat zijn grondrechten zijn geschonden en dat het onderzoek onzorgvuldig was. De rechtbank concludeert dat het ontslag terecht is en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6300

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.G.J. Horlings),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigden: mr. S. Vierboom en W.W. Hoek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen zijn ontslag.
1.1.
Met het bestreden besluit van 11 augustus 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij het ontslag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser was sinds 2007 in dienst als politieambtenaar bij de Politie Eenheid Rotterdam. In 2022 was hij werkzaam in het werkgebied [werkgebied] , bij het Basisteam [team] .
3. Op 18 april 2022 heeft een collega van eiser een rapportage bij de leiding van het Basisteam ingediend. Volgens de collega heeft eiser verteld over zijn seksuele verhouding met een vrouw met een verstandelijke beperking. Eiser zou ook hebben verteld dat hij met deze vrouw contacten zou onderhouden via zijn diensttelefoon en een foto van het gedeeltelijk ontklede lichaam van deze vrouw hebben getoond.
4. De afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (“VIK”) heeft vervolgens een disciplinair onderzoek ingesteld. Daarin is eiser gehoord, evenals verschillende getuigen. Verder is de diensttelefoon van eiser onderzocht.
5. Het onderzoek is vervolgens uitgebreid, nadat was gebleken dat eiser een seksuele relatie met een andere vrouw in het werkgebied was aangegaan. Met deze vrouw onderhield eiser contact via zijn diensttelefoon.
6. In het onderzoek is ook ingegaan op een melding van een weggebruiker over een straatrace. Eiser zou met deze weggebruiker een straatrace hebben gehouden en hem daarna hebben bekeurd.
7. De onderzoeksbevindingen zijn vastgelegd in een disciplinair onderzoeksrapport. Op grond van deze bevindingen heeft verweerder besloten eiser te ontslaan op grond van het Besluit algemene rechtspositie politie (“Barp”), primair bij wijze van strafontslag [1] en subsidiair bij wijze van ongeschiktheidsontslag. [2]
8. Verweerder verwijt eiser een seksuele relatie te hebben onderhouden met een verstandelijk beperkte vrouw in zijn werkgebied, een relatie die gepaard ging met het herhaaldelijk vragen om filmpjes waarop zij seksuele handelingen bij zichzelf verrichte. Verweerder neemt het eiser ook kwalijk hierover in het onderzoek niet naar waarheid te hebben verklaard. Daarnaast heeft verweerder het eiser aangerekend dat hij diverse seksueel beladen berichten via zijn diensttelefoon heeft verstuurd. Verder heeft verweerder in de onderbouwing betrokken, dat eiser een straatrace heeft gehouden met een burger, waarna hij die burger wegens een verkeersovertreding heeft bekeurd.
9. Uit die verweten gedragingen heeft verweerder plichtsverzuim afgeleid. Subsidiair heeft verweerder hieruit afgeleid dat eiser ongeschikt is voor het politieambt, wegens het ontbreken van de eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor de uitoefening daarvan noodzakelijk zijn. Verweerder heeft ten aanzien van de subsidiaire ontslaggrond in aanmerking genomen, dat eiser meerdere keren is aangesproken op zijn houding en gedrag en dat zijn functioneren binnen de politie al geruime tijd ter discussie heeft gestaan.
10. De bezwaaradviescommissie heeft geadviseerd tot ongegrondverklaring van het bezwaar. Dat advies is in het bestreden besluit gevolgd.
Wat vindt eiser in beroep?
11. Volgens eiser berust het bestreden besluit op een onderzoek dat onzorgvuldig is verlopen en waarin zijn grondrechten zijn geschonden.
Verweerder heeft namelijk nagelaten twee getuigen te horen die in het voordeel van eiser hadden kunnen verklaren. Verder is een deel van het met de diensttelefoon gevoerde berichtenverkeer uit het dossier weggelaten. Omdat de telefoon is ingenomen heeft eiser geen toegang tot dit berichtenverkeer. Daarmee zijn de feiten selectief onderzocht en gepresenteerd en is eiser beperkt in de mogelijkheid de verwijten te weerleggen. Deze gang van zaken getuigt niet van een “level playing field” en is strijdig met het recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM).
12. Verweerder had het berichtenverkeer met de diensttelefoon verder niet aan het ontslag ten grondslag mogen leggen. Eerst had verweerder namelijk advies moeten inwinnen bij de Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening politieambtenaren (AGFA), omdat de vrijheid van meningsuiting van eiser in het geding is. Daarbij komt, dat het onderzoek in het berichtenverkeer inbreuk maakt op zijn privacy zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM. Dit vindt steun in het arrest Barbulescu van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [3] Hierbij weegt ook mee, dat verweerder het gebruik van de diensttelefoon in privétijd stimuleert.
13. Er is niet gebleken van plichtsverzuim of ongeschiktheid; de ontslaggronden zijn onvoldoende onderbouwd. Eiser onderhield geen ontoelaatbare seksuele relatie. De vrouw die volgens verweerder kwetsbaar zou zijn, neemt normaal deel aan het maatschappelijk verkeer. Eiser had geen reden om een verstandelijke beperking te vermoeden. Kwetsbaarheid is ook geen hanteerbare norm. Van seksueel verkeer is verder geen sprake geweest. Gezien artikel 8 lid 1 van het EVRM hoefde eiser zijn relaties niet met zijn werkgever te bespreken. Verweerder heeft niet onderbouwd waarom hij bevoegd was zich in dit deel van eisers privéleven te mengen. De uitoefening van het politieambt kwam niet in het gedrang.
14. Eiser heeft verder niet deelgenomen aan een straatrace. De bekeuring aan de betreffende weggebruiker is bovendien gegeven nadat eiser hierover had overlegd met de officier van justitie.
Wat vindt de rechtbank?
15. De rechtbank is van oordeel dat het ontslagbesluit berust op goede gronden, is genomen na zorgvuldig onderzoek en is voorzien van een deugdelijke motivering. Dit oordeel is gebaseerd op het volgende.
16. Het disciplinair onderzoek is zorgvuldig uitgevoerd. Eiser heeft daarin ruim de gelegenheid gekregen zich over het bewijs uit te laten, zich tegen de belastende verklaringen te verdedigen en zijn kant van de zaak uiteen te zetten. Zijn verhaal is vervolgens vergeleken met de andere verklaringen en getoetst aan objectief vastgestelde feiten.
17. In het onderzoek is voldoende komen vast te staan, dat eiser een seksuele verhouding heeft onderhouden met een verstandelijk beperkte vrouw die woont in het werkgebied waarbinnen hij werkzaam was. Dat blijkt uit de verklaringen van deze vrouw, die tegen de onderzoekers uitdrukkelijk en in detail over twee seksuele contactmomenten met eiser heeft verklaard. Het vindt ook bevestiging in het seksueel beladen berichtenverkeer dat tussen eiser en de vrouw heeft plaatsgevonden. Onder meer is gebleken dat eiser herhaaldelijk om filmpjes heeft gevraagd waarin deze vrouw seksueel beladen handelingen met zichzelf verricht. Daarbij moet het eiser voldoende duidelijk zijn geweest dat de vrouw bijzonder beïnvloedbaar was. Dat blijkt al uit het feit dat eiser aan een collega heeft verteld, dat de vrouw kinderachtig was en bij haar autisme was gediagnosticeerd. Eiser heeft de verklaring van deze collega niet geloofwaardig kunnen weerleggen. De kenbaarheid van haar verstandelijke beperking wordt eveneens onderstreept door de verklaring van haar moeder op dit punt. Hoe eiser een seksuele relatie zelf definieert, is hierbij niet van voldoende betekenis.
18. Verder is vast komen te staan dat eiser niet volledig naar waarheid over die relatie heeft verklaard in het disciplinair onderzoek. Dit kan eiser ernstig worden aangerekend. Het had eiser namelijk duidelijk moeten zijn dat de contacten met de verstandelijk beperkte vrouw ernstige vragen opriepen over zich plichtsbesef en integriteit. Deze vragen raken direct aan het vertrouwen dat de samenleving in de politie stelt. Ook heeft verweerder terecht aan eiser verweten dat hij geen melding heeft gemaakt van zijn seksuele contacten met een andere vrouw die hij vanuit zijn functie in zijn werkgebied was tegengekomen. Gezien de ernstige vragen die al waren gerezen over zijn gedrag in het werkgebied, had eiser reden te meer om hier transparant over te zijn. Aan het recht op privacy kan eiser geen rechtvaardiging ontlenen om informatie over deze contacten te verzwijgen.
19. Ook is duidelijk dat eiser zijn diensttelefoon veelvuldig heeft gebruikt voor het versturen van seksueel beladen berichten. Dit is strijdig met het doel waarvoor de diensttelefoon aan eiser ter beschikking is gesteld. Het doet eveneens afbreuk aan de professionele afstand die een politieambtenaar dient te bewaken. Voor zover verweerder het gebruik van de diensttelefoon buiten werktijd zou stimuleren, gaat dat niet verder dan het borgen van de bereikbaarheid van politieambtenaren. Dit impliceert geen toestemming voor misbruik van het toestel. Ook heeft eiser het toepasselijke “Gebruiksbeleid Mobiel device” onder ogen gekregen, waarin er uitdrukkelijk op is gewezen dat excessief gebruik van de telefoon kan leiden tot monitoring. Eiser kon dus niet de redelijke verwachting hebben dat zijn ongepaste berichtenverkeer met de diensttelefoon vertrouwelijk zou blijven. Het inzien en doorzoeken daarvan vormt dus geen inbreuk op eisers privéleven. Het arrest Barbulescu leidt niet tot een ander inzicht. Anders dan in dat arrest, is verweerders onderzoek naar het berichtenverkeer pas ingesteld nadat gegronde vermoedens waren ontstaan dat eiser zijn toestel had misbruikt.
20. Een schending van het beginsel van “equality of arms” dan wel van artikel 6 EVRM, heeft zich niet voorgedaan. Het onderzoek was niet selectief, zoals eiser ten onrechte stelt. Verweerder heeft duidelijk aangegeven dat de met de diensttelefoon uitgewisselde berichten uit de periode van 2 april tot 3 mei 2022 ontbreken. Daarover heeft hij eiser bevraagd. Er is geen aanwijzing dat verweerder deze berichten heeft weggelaten. Gezien het sterke vermoeden van ontoelaatbaar gebruik van de diensttelefoon, hoefde verweerder het toestel na inname niet langer aan eiser ter beschikking te stellen. In het onderzoek, tijdens de zienswijzefase en in bezwaar, heeft eiser voldoende gelegenheid gekregen zijn gebruik van de diensttelefoon te verdedigen.
21. Daarnaast blijkt uit niets dat de verweten gedragingen van eiser binnen het bereik vallen van de vrijheid van meningsuiting, of andere grondrechtelijke beschermde uitingen. Er was dus geen aanleiding om AGFA in de voorbereiding van de besluitvorming te betrekken.
22. Bovendien is gebleken, dat eiser samen met een andere weggebruiker bij een stoplicht is opgetrokken, met overschrijding van de snelheidslimiet. Vervolgens heeft eiser een bekeuring aan deze weggebruiker gegeven. Of eiser dit kwalificeert als straatrace, doet niet ter zake. Voor eiser had duidelijk moeten zijn dat hij misbruik maakte van zijn positie als politieambtenaar en dat dergelijk handelen het vertrouwen in de politie ernstig kan schaden. De vraag of hij heeft overlegd met een officier van justitie kan ook buiten beschouwing worden gelaten, omdat niet aannemelijk is dat die officier op de hoogte was van de kwalijke toedracht die aan de bekeuring voorafging. Verweerder hoefde deze officier dan ook niet als getuige te horen.
23. Eiser heeft nog aangevoerd dat de heer [naam] van het VIK had moeten worden gehoord. Dat een dergelijk verhoor een ander licht had kunnen werpen op eisers gedragingen is niet aannemelijk gemaakt. Verweerder hoefde deze persoon dus niet te horen.
24. Gezien de bewezen, verwijtbare gedragingen van eiser, heeft verweerder mogen oordelen dat eiser zijn plicht ernstig heeft verzuimd. Het strafontslag is evenredig en berust op een deugdelijke motivering. Omdat het ontslag op de primaire grondslag in stand blijft, hoeven de gronden die zien op de subsidiaire grondslag niet meer te worden besproken.

Conclusie en gevolgen

25. Het beroep is ongegrond. Het ontslag blijft in stand. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 77, lid 1, aanhef en onder j.
2.Op grond van artikel 94, lid 1, aanhef en onder g.
3.EHRM 5 september 2017, ECLI:CE:ECHR:2017:0905JUD006149608.