ECLI:NL:RBDHA:2024:3793

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
SGR 24/234
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening intrekking Nederlanderschap wegens terroristische misdrijven

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, die onherroepelijk is veroordeeld voor terroristische misdrijven, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn Nederlanderschap. De voorzieningenrechter oordeelt dat de intrekking rechtmatig is, gezien de ernst van de gepleegde misdrijven en de gevolgen voor de nationale veiligheid. Verzoeker had aangevoerd dat de intrekking van zijn Nederlanderschap zijn resocialisatie in Nederland zou belemmeren, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden niet voldoende zijn om van de intrekking af te zien. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de intrekking in de bodemprocedure niet in stand kan blijven. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, en stelt dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/234

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 maart 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. I.C. van Krimpen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mrs. J.V. de Kort en W.J. Poot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de intrekking van zijn Nederlanderschap.
1.1.
Met het bestreden besluit van 11 januari 2024 heeft verweerder het Nederlanderschap van verzoeker ingetrokken. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij dit verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Verzoeker heeft daarna een aanvullend stuk ingediend.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 februari 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van verweerder waren fysiek aanwezig. Verzoeker heeft geen gebruik kunnen maken van de mogelijkheid om via een videoverbinding deel te nemen aan de zitting. De gemachtigde van verzoeker heeft tijdens de zitting geprobeerd telefonisch met hem in contact te komen, maar dat is niet gelukt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Verweerder heeft het Nederlanderschap van verzoeker ingetrokken [1] omdat verzoeker onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van terroristische misdrijven. Verzoeker is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren wegens deelname aan een terroristische organisatie, te weten Al-Shabaab, en voorbereiding van een terroristisch misdrijf in Somalië, in ieder geval in de periode tussen 1 november 2010 en medio april 2016.
2.2.
Bij afzonderlijk besluit van 11 januari 2024 heeft verweerder verzoeker een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van 20 jaren opgelegd.
Wat vraagt verzoeker?
3.1.
Verzoeker vraagt de voorzieningenrechter verweerder op te dragen de werking van het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap te schorsen tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist en hem te behandelen alsof hij Nederlander is. In dit kader voert verzoeker aan dat verweerder het Nederlanderschap heeft ingetrokken tijdens zijn familiebezoek in Marokko waardoor hij niet in staat is zijn opgestarte resocialisatie in Nederland voort te zetten. Het is voor hem van belang om legaal verblijf in Nederland te hebben, zodat hij kan terugkeren naar Nederland en zijn recht behoudt om daar te werken en wonen.
3.2.
Daarnaast voert verzoeker aan dat er een lijn te vinden is de rechtspraak die inhoudt dat verzoeken van personen zoals hij, van wie de detentie is geëindigd en het Nederlanderschap is ingetrokken, hangende bezwaar worden toegewezen.
3.3.
Verder stelt verzoeker dat hij geen gevaar is voor de nationale veiligheid en dat verweerder zijn positieve gedragsverandering miskent. Hij heeft dit uitvoerig toegelicht. Verzoeker wijst op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 26 oktober 2023, een Pro Justitia onderzoek van 10 augustus 2021 en een NTA-duidingsrapport van 5 juli 2021.
3.5.
Verzoeker wijst ook nog op een drietal gepubliceerde uitspraken in vergelijkbare zaken waarbij de voorlopige voorziening is toegewezen. Hij beroept zich daarbij op het gelijkheidsbeginsel.
Wat vindt verweerder van het verzoek?
4.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit rechtmatig is. Niet te verwachten is dat het bezwaar van verzoeker tot een andere uitkomst zal leiden. Voor verweerder is van belang dat verzoeker door de handelingen waarvoor hij is veroordeeld essentiële belangen van de Nederlandse Staat heeft geschonden en zich daarom niet (meer) als Nederlander mag manifesteren en gebruik kan maken van de rechten die aan het Nederlanderschap zijn verbonden.
4.2.
Verder stelt verweerder dat hij er een groot belang bij heeft dat verzoeker niet naar Nederland terugkeert, gelet op het gevaar voor de nationale veiligheid dat van hem uitgaat. Dat belang zou worden doorkruist als verzoeker in staat wordt gesteld om de beslissing op bezwaar in Nederland en als ware hij Nederlander af te wachten. Verzoeker is eerder naar Marokko gereisd om daar te wonen, te trouwen en te werken. Daar komt bij dat verzoeker familie heeft die in Marokko woont en hij Arabisch spreekt. Daarom kan volgens verweerder worden verwacht dat verzoeker in Marokko als Marokkaan een nieuw leven zou moeten kunnen opbouwen. Volgens verweerder wegen de door verzoeker aangevoerde belangen bij schorsing van het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap niet op tegen zijn belang bij onmiddellijke werking van het besluit.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
5.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5.2.
Voordat kan worden toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening moet worden beoordeeld of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Niet in geschil is dat verzoeker als gevolg van het bestreden besluit niet langer kan beschikken over een Nederlands paspoort en alle aan het Nederlanderschap en het Unieburgerschap verbonden rechten, hetgeen maakt dat hij evenmin nog aanspraak kan maken op voor hem tot voor kort geldende (resocialisatie)voorzieningen. De voorzieningenrechter ziet hierin al voldoende reden om spoedeisend belang aan te nemen.
5.3.
Verzoeker stelt in bezwaar onder meer dat de intrekking van het Nederlanderschap in strijd is met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder d, van het Europees Verdrag inzake nationaliteit (EVN), het ne bis in idem-beginsel, het verbod op discriminatie, het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel, het recht op familieleven en met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verzoeker heeft dit uitvoering toegelicht. De voorzieningenrechter stelt vast dat over de toepassing van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de RWN meerdere procedures zijn gevoerd. Inmiddels is de hoogste bestuursrechter meermaals ingegaan op de bovengenoemde rechtsvragen die door verzoeker worden opgeworpen. Daarmee is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende uitgekristalliseerd dat als uitgangspunt heeft te gelden dat deze bepaling dan wel de wijze waarop daar in deze en soortgelijke zaken uitvoering aan wordt gegeven, niet zonder meer in strijd is met enige regel of enig beginsel van internationaal, Europees of nationaal recht. De voorzieningenrechter zal daarom hierna beoordelen of zich in deze zaak bijzonderheden voordoen die maken dat desalniettemin betwijfeld moet worden of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand kan blijven. Hieruit volgt dat de voorzieningenrechter niet zal volstaan met een belangenafweging.
5.4.
Op basis van de wet en regelgeving en de gevormde rechtspraak over dit onderwerp kan verweerder in beginsel overgaan tot intrekking van het Nederlanderschap van een persoon die onherroepelijk is veroordeeld voor een terroristisch misdrijf. De vraag is dan nog of verweerder in redelijkheid heeft mogen overgaan tot gebruikmaking van deze bevoegdheid. Daarbij moet verweerder rekening houden met de gevolgen van eventueel verlies van het Unieburgerschap en bijzondere persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.
5.6.
Vaststaat dat eiser onherroepelijk is veroordeeld voor terroristische misdrijven. Gelet op artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de RWN is verweerder daarom bevoegd om het Nederlanderschap van eiser in te trekken. Uit het enkele feit dat iemand is veroordeeld voor een terroristisch misdrijf volgt dat de essentiële belangen van de Nederlandse staat in het geding zijn als gevolg waarvan de band met Nederland niet langer kan bestaan. Verder is van belang dat voor verweerder maar beperkte ruimte bestaat om van intrekking af te zien als aan de voorwaarden van genoemd artikel wordt voldaan.
5.7.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het bestaan dan wel voortduren van een (actuele) bedreiging voor de staatsveiligheid geen doorslaggevend criterium is bij de beoordeling van de vraag of tot intrekking van het Nederlanderschap mag worden overgegaan, maar dat de nationale veiligheid wel bijna altijd in geding is als aan de voorwaarden voor intrekking wordt voldaan. Voor zover het actuele dreigingsniveau wel mee moet wegen, bijvoorbeeld bij de beantwoording van de vraag of er bijzondere omstandigheden bestaan om van die intrekking af te zien, geldt dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat niet aannemelijk is dat verzoeker geen gevaar voor de nationale veiligheid meer vormt. Daarvoor is het tijdsverloop sinds verzoekers invrijheidstelling te kort. Bovendien zijn aan zijn invrijheidstelling bijzondere voorwaarden verbonden en zit verzoeker nog in zijn proeftijd. Verweerder hoefde niet meer waarde toe te kennen aan de gestelde positieve gedragsverandering dan hij heeft gedaan. Daarbij heeft verweerder terecht gewezen op het feit dat voor zover al sprake is van een gedragsverandering, deze nog onvoldoende eenduidig is. Zo rijmt verzoekers spijtbetuiging niet zonder meer met zijn antwoord op de door verweerder gehouden hoorzitting dat hij het niet eens is met zijn veroordeling. Daarnaast heeft verweerder hierbij van belang mogen vinden dat het reclasseringsadvies van 13 april 2022 vermeldt dat het recidivegevaar als hoger dan gemiddeld wordt ingeschat. De door verzoeker aangedragen informatie maakt dit niet zonder meer anders. Verzoekers betoog dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn licht verstandelijke beperking volgt de voorzieningenrechter niet. Verzoekers verstandelijke beperking doet namelijk niet af aan het feit dat hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk. De strafrechter heeft bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met verzoekers verminderde toerekeningsvatbaarheid.
5.8.
Verder overweegt de voorzieningenrechter dat niet aannemelijk is dat de intrekking van verzoekers Nederlanderschap in strijd komt met zijn recht op privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Weliswaar heeft de intrekking verstrekkende gevolgen voor het privéleven van eiser en moet deze worden beschouwd als een inmenging, maar in vergelijkbare zaken is deze inmenging steeds gerechtvaardigd geacht. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen daarover is aangevoerd en in de situatie van verzoeker geen reden daarover in zijn geval anders te oordelen. Het intrekken van het Nederlanderschap heeft voorts niet als rechtsgevolg dat verzoeker Nederland moet verlaten dan wel dat hij niet meer in mag reizen. Dit wordt bewerkstelligd met het tevens aan verzoeker opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod. Met name die besluiten staan in de weg aan (het intensiveren van) het gezinsleven van verzoeker met zijn in Nederland verblijvende kinderen. Voor zover verzoeker van mening is dat dit een ongerechtvaardigde inmenging is op zijn recht op gezinsleven, geldt dat dit in de procedure tegen die besluiten moet worden aangevoerd. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat ook daarbij aan de door eiser gepleegde misdrijven een zwaar gewicht toekomt in de belangenafweging alsmede aan het feit dat hij er zelf voor gekozen heeft om geruime tijd (van 2006/2007 tot 2020) buiten Nederland te verblijven terwijl zijn kinderen hier zijn opgegroeid.
5.10.
Het bestreden besluit is uitgebreid gemotiveerd en daarbij is ingegaan op alle relevante omstandigheden die namens verzoeker zijn aangevoerd. Dit geldt ook voor de gestelde onevenredigheid van het bestreden besluit in verhouding tot de belangen van verzoeker. Verweerder heeft de aangevoerde omstandigheden zoals het feit dat verzoeker zijn resocialisatie in Nederland niet zal kunnen voortzetten, meegewogen en in redelijkheid onvoldoende mogen achten om van de intrekking af te zien. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel nopen.
5.11
Ten slotte geldt voor beide partijen dat zwaarwegende belangen aan de orde zijn. Nu het bestreden besluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter rechtmatig moet worden geacht en het waarschijnlijk in de bodemprocedure in stand zal blijven, bestaat geen aanleiding de belangen van verzoeker zwaarder te laten wegen dan die van verweerder.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het verzoek afwijzen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).