ECLI:NL:RBDHA:2024:3780

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
SGR 23/4261
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen gedeeltelijke openbaarmaking op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 februari 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van de besloten vennootschap N.N. uit Dongen. Dit verzoek is gericht tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, dat documenten openbaar wil maken in het kader van de Wet open overheid (Woo). De documenten betreffen informatie over Kasteel Oud-Wassenaar van januari 2020 tot en met 6 februari 2023. De bestuurder van verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de openbaarmaking en verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij hij de voorzieningenrechter vroeg het besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter heeft de Woo-verzoeker, die als derde-partij aan de zaak deelneemt, als belanghebbende aangemerkt en hem de mogelijkheid gegeven om mee te doen aan de procedure. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de bestuurder niet heeft voldaan aan de verzoeken om een versie van de stukken in te dienen die wel gedeeld kon worden met de derde-partij. De geheimhoudingsrechter heeft het verzoek om beperkte kennisneming afgewezen, omdat de bestuurder niet heeft gereageerd op de verzoeken van de rechtbank. Hierdoor kon de procedure niet voortgezet worden met inachtneming van het recht op een eerlijk proces voor alle partijen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen, wat betekent dat de openbaarmaking van de documenten kan doorgaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4261

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 februari 2024 in de zaak tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid N.N., uit Dongen, verzoekster
en

het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, verweerder

(gemachtigde: D. Joukes).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde partij] ,uit [woonplaats] (Luxemburg), hierna ook Woo-verzoeker,
(gemachtigde: mr. B. Benard).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster ten aanzien van het besluit van 6 juni 2023 tot openbaarmaking in het kader van de Wet open overheid (Woo) van documenten die betrekking hebben op Kasteel Oud-Wassenaar over de periode van januari 2020 tot en met 6 februari 2023.

Procesverloop

2.1.
De bestuurder van de enig aandeelhouder van verzoekster (hierna: de bestuurder) heeft tijdig bezwaar gemaakt en om een voorlopige voorziening gevraagd. Hij heeft de voorzieningenrechter gevraagd het besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Verweerder heeft de openbaarmaking van de documenten opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
2.2.
De bestuurder heeft de voorzieningenrechter verzocht om de Woo-verzoeker niet als belanghebbende aan te merken in deze spoedprocedure, omdat volgens hem daarmee een gedeelte van de gronden zinloos wordt.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft de Woo-verzoeker aangemerkt als belanghebbende en gevraagd of hij als derde-partij wil meedoen aan deze procedure. De Woo-verzoeker heeft aangegeven dat hij wil meedoen.
2.4.
De voorzieningenrechter heeft daarop de bestuurder bij brief van 4 oktober 2023 meegedeeld dat de Woo-verzoeker de rechtbank heeft laten weten dat hij wil meedoen aan deze procedure en heeft hem gevraagd binnen vijf werkdagen te laten weten of alle documenten in deze procedure integraal mogen worden doorgezonden aan de Woo-verzoeker. Daarbij heeft de voorzieningenrechter hem erop gewezen dat als hij wil dat op bepaalde stukken geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt toegepast hij dat per document moet aangeven met de reden waarom hij verzoekt om geheimhouding.
2.5.
Bij e-mail van 12 oktober 2023 heeft de bestuurder laten weten dat hij een verzoek op grond van artikel 8:29 van de Awb zal doen en heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd hem een nadere termijn te geven in verband met een ongeluk. Aan de bestuurder is vervolgens tot 16 oktober 2023 uitstel verleend om te reageren.
2.6.
Op 16 oktober 2023 heeft de bestuurder bij de voorzieningenrechter met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb een verzoek ingediend om beperkte kennisneming van het verzoekschrift met bijlagen, het bezwaarschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken. De bestuurder heeft ter motivering van het verzoek aangegeven dat de inhoud van deze documenten al een beeld schetsen van de publieke informatie die naar zijn mening niet openbaar mag worden en waar de kern van het bezwaar zich op richt.
2.7.
De voorzieningenrechter heeft de beslissing als bedoeld in artikel 8:29, derde lid, van de Awb opgedragen aan een andere kamer van de rechtbank (de geheimhoudingsrechter).
2.8.
Bij brief van 20 oktober 2023 (verzonden per post en per e-mail) heeft de geheimhoudingsrechter de bestuurder verzocht om binnen drie werkdagen een versie van de hiervoor aangeduide stukken bij de rechtbank aan te leveren die wel gedeeld kan worden met de Woo-verzoeker. Op 23 oktober 2023 heeft de bestuurder de rechtbank meegedeeld dat hij pas die dag, na ommekomst van zijn vakantie, kennis heeft genomen van de brief en heeft hij verzocht hem uitstel te verlenen tot en met 31 oktober 2023. De rechtbank heeft dit uitstel verleend.
2.9.
Op 9 november 2023 heeft de rechtbank een e-mail van de bestuurder ontvangen waarin hij meedeelt: “Naar aanleiding van het ingediend ‘concept’ van de zwartgelakte passages, vernam ik niet meer van u. Kunt u mij aangeven op welk moment de mondelinge behandeling bij de geheimhoudingskamer wordt voorzien? Voor de goede orde merk ik op dat er ook beroep wordt ingesteld vanwege het niet tijdig beslissen in de bezwaarprocedure.” In reactie daarop heeft de rechtbank de bestuurder bij brief van
10 november 2023 (verzonden per post en per e-mail) meegedeeld dat zij een ‘ingediend concept van de zwartgelakte passages’ niet heeft ontvangen. Zij heeft hem verzocht dit nogmaals binnen een week toe te zenden. De rechtbank heeft dezelfde dag een automatisch e-mailbericht ontvangen: “Beste lezer, Vanwege een situatie in de privé situatie, kan het langer duren dan gebruikelijk, voordat ik een e-mail kan oppakken. Wanneer je als opdrachtgever een spoedeisende vraag hebt, kun je altijd een bericht via Signal of Whatsapp sturen”. De bestuurder heeft niet gereageerd op de brief.
2.10.
Bij brief van 29 november 2023 (verzonden per post en per e-mail) heeft de rechtbank de bestuurder meegedeeld dat indien hij niet binnen drie werkdagen gevolg geeft aan het verzoek in de rechtbankbrief van 20 oktober 2023 de rechtbank het verzoek om beperkte kennisneming van door hem ingediende stukken zal afwijzen en de stukken zal doorzenden aan de derde-partij. Op deze brief heeft de bestuurder niet gereageerd.
2.11
De griffier heeft vervolgens op 7 december 2023 geprobeerd telefonisch contact op te nemen met de bestuurder. Zij heeft zowel het 085-nummer als het 06-nummer van de bestuurder gebeld. De griffier kon hem echter niet bereiken. Op het 085-nummer kreeg zij geen gehoor en op het 06-nummer kreeg zij de voicemail. Op 8 december 2023 heeft de griffier nogmaals geprobeerd telefonisch contact te krijgen. Zij heeft bericht ingesproken op het 06-nummer. De bestuurder heeft echter geen contact met de griffier opgenomen.
2.12.
Bij beslissing van 28 december 2023 heeft de geheimhoudingsrechter de door de bestuurder gevraagde beperking van de kennisneming niet gerechtvaardigd geacht en het verzoek afgewezen.
2.13.
In reactie op die beslissing heeft de bestuurder bij e-mail van 28 december 2023 de voorzieningenrechter het volgende bericht gestuurd: “Ik ben op geen enkele wijze bekend met voicemailberichten. Evenmin met terugbelverzoeken. Mijn telefoonnummer is: 085-[telefoonnummer] en alle berichten worden geboekt door een professionele telefoonservice.
Ik stel derhalve vast dat er sprake is van kennelijke miscommunicatie. Er is u een aangepast stuk bezorgd tezamen met een rechtstreeks beroep tegen het uitblijven van een beslissing in bezwaar. Ik verzoek u nadrukkelijk om een en ander na te zien. Er zal op basis van het gelakte document een nieuw verzoek worden gedaan tot beperking van de kennisneming. Tegen de beslissing zal als zijnde in strijd met de goede procesorde en het eerlijk proces hoger beroep worden ingesteld. In die zaak zal een vovo worden verzocht. Om die reden verzoek ik u expliciet om de behandeling daarvan af te wachten alvorens gegevens te verstrekken aan de heer van Schravendijk.”
2.14.
Bij brief van 8 januari 2024 (verzonden per e-mail) heeft de griffier de bestuurder meegedeeld dat van hem geen aangepast stuk dan wel een rechtstreeks beroep is ontvangen en dat de procedure wordt voortgezet. De bestuurder is in de gelegenheid gesteld om binnen drie dagen na 8 januari 2024 schriftelijk mee te delen of hij instemt met voeging in het dossier van de documenten waar het verzoek om toepassing van artikel 8:29 van de Awb op zag. Daarbij is de bestuurder erop gewezen dat als hij daar niet mee instemt, de bestuursrechter daaruit de gevolgtrekkingen kan maken die hem gerade voorkomen.
De bestuurder heeft niet op deze brief gereageerd.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzoek kennelijk ongegrond is als bedoeld in artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
Verzoekster heeft een voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. Zonder de gevraagde voorziening worden documenten openbaar gemaakt, wat onomkeerbaar is. De bestuurder van verzoekster is het niet eens met de openbaarmaking zoals verweerder die voor ogen heeft.
3.2.
De voorzieningenrechter moet het verzoek om voorlopige voorziening evenwel beoordelen aan de hand van de door partijen ingediende stukken en volgens de procedureregels die zijn voorgeschreven in de Awb.
3.3.
De derde-partij is in zijn hoedanigheid van Woo-verzoeker belanghebbende bij het bestreden besluit. Dat betekent dat deze partij in de gelegenheid moet worden gesteld deel te nemen aan deze procedure teneinde zijn belangen te kunnen behartigen. Een belangrijk uitgangspunt van de Awb en de jurisprudentie over een eerlijk proces is dat partijen die deelnemen aan een zaak over dezelfde stukken kunnen beschikken. In het geval de aard van de zaak (bijvoorbeeld in het geval van een procedure over stukken waarvan openbaarmaking op grond van de Woo is geweigerd) of gewichtige redenen daaraan in de weg staan, kan op dit beginsel een uitzondering worden gemaakt met toepassing van de procedure op grond van artikel 8:29 van de Awb. Omdat de indiener van een verzoekschrift vrijheid heeft bij het opstellen en motiveren van zijn bezwaar- en verzoekschrift, mag van hem, gelet op het voorgaande en omdat artikel 8:29 met name ziet op informatie die een partij verplicht in het geding moet brengen, worden verwacht dat hij bij het opstellen van deze stukken rekening houdt met de mogelijkheid dat de Woo-verzoeker als belanghebbende deelneemt aan de procedure. Dit kan door in die stukken zo min mogelijk informatie op te nemen die volgens verzoeker niet openbaar mag worden. Indien dit voor verzoeker niet mogelijk blijkt, kan hij een verzoek doen op basis van het genoemde artikel. Dit om bepaalde passages die informatie bevatten waar het Woo-verzoek op ziet en waarvan de openbaarmaking in geding is of waarvoor andere gewichtige redenen bestaan die maken dat die informatie niet met andere partij(en) kan worden gedeeld, in aanmerking te brengen voor beperkte kennisneming. Dit verzoek moet worden gemotiveerd en daarbij wordt ook gevraagd om aan te geven een versie van de stukken over te leggen die volgens de verzoeker wel gedeeld kan worden, zoals ook in deze zaak is gebeurd. Vervolgens is het aan de geheimhoudingsrechter om te beoordelen of het verzoek om beperkte kennisneming gerechtvaardigd is en al dan niet voor toewijzing in aanmerking komt. [1]
3.4.
De bestuurder is in dit kader meerdere keren in de gelegenheid gesteld een versie van zijn verzoek- en bezwaarschrift en op de zaak betrekking hebbende stukken (niet zijnde de openbaar te maken stukken) in te dienen die volgens hem gedeeld mag worden met de derde-partij. Van die gelegenheid heeft hij geen gebruik gemaakt. Een ‘concept van de zwartgelakte passages’ dat de bestuurder stelt te hebben ingediend, heeft de rechtbank niet ontvangen. Nadat hij daarop is gewezen, heeft de bestuurder niet alsnog dit stuk ingediend.
3.5.
Hieruit volgt dat de geheimhoudingsrechter niet anders kon dan het verzoek om beperkte kennisneming afwijzen. Vervolgens is verzoeker in de gelegenheid gesteld om aan te geven hoe de procedure volgens hem moet worden voortgezet en is aangegeven dat bij gebrek aan een reactie de voorzieningenrechter hieraan de gevolgen kan verbinden die hem geraden voorkomen. Nu hierop geen reactie is gekomen, ziet de voorzieningenrechter geen andere mogelijkheid dan uitspraak te doen op het verzoek, nu nader uitstel in deze procedure in strijd komt met de belangen van de andere partijen. Daarbij is voorts van belang dat de voorzieningenrechter de gedingstukken niet kan doorsturen aan de derde-partij omdat de toestemming van de bestuurder daartoe ontbreekt. Zonder deze stukken is het voor de derde-partij niet mogelijk om op een betekenisvolle wijze aan de procedure deel te nemen. Onder deze omstandigheden kan de procedure dan ook niet voortgezet worden met inachtneming van het recht op een eerlijk proces voor alle deelnemende partijen, zoals vastgelegd in artikel 17 van de Grondwet en artikel 6 van het EVRM. [2] Dit dient voor rekening en risico van de bestuurder te blijven.
3.6.
Gelet op het voorgaande bestaat geen ruimte voor een verdergaande inhoudelijke beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het verzoek kennelijk ongegrond en dient het te worden afgewezen. Dat betekent dat verweerder het besluit tot openbaarmaking niet hoeft op te schorten tijdens de bezwaarprocedure. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie voor een overzichtsuitspraak over de genoemde procedure de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1367.
2.Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.