ECLI:NL:RBDHA:2024:3758

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
SGR 24/1135 en SGR 24/1136
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken voorlopige voorziening tegen preventieve lasten onder dwangsom voor gepland evenement

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2024, zijn de verzoeken om voorlopige voorzieningen van verzoeksters, [verzoekster 1] B.V. en [verzoekster 2], afgewezen. De verzoeksters hadden bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de burgemeester van Zoetermeer, die hen een preventieve last onder dwangsom had opgelegd om een gepland evenement op [datum] 2024 geen doorgang te laten vinden. De burgemeester had deze maatregel genomen na een melding van de politie over een ernstig veiligheidsrisico, waarbij de aanwezigheid van wapens werd gesignaleerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om deze last op te leggen, omdat de benodigde evenementenvergunning ontbrak en het niet mogelijk was om in de korte tijd die resteerde alsnog een vergunning te verkrijgen. De voorzieningenrechter benadrukte dat het belang van de openbare orde en veiligheid zwaarder woog dan de belangen van de verzoeksters, die grote financiële gevolgen en reputatieschade zouden ondervinden door de afgelasting van het evenement. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeken om voorlopige voorzieningen niet konden worden toegewezen, omdat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/1135 en SGR 24/1136
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 februari 2024 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster 1] B.V.,
(gemachtigde: mr. M.A.J. West),
[verzoekster 2], tezamen verzoeksters,
(gemachtigde: mr. E.E. Grit)
en

de burgemeester van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Oskam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoeksters tegen de besluiten van verweerder om aan verzoeksters een preventieve last onder dwangsom op te leggen.
1.1.
Met de bestreden besluiten van 10 februari 2024 heeft verweerder aan verzoeksters een preventieve last onder dwangsom opgelegd om het op [datum] 2024 geplande evenement “ [naam evenement] ” geen doorgang te laten vinden. Verzoeksters hebben hiertegen bezwaar gemaakt en genoemde verzoeken ingediend.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 10 februari 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
  • de gemachtigde M.A.J. West met [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , voor [verzoekster 1] B.V. (hierna: [verzoekster 1] );
  • de gemachtigde E.E. Grit met [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] , voor [verzoekster 2] (hierna: [verzoekster 2] );
  • de gemachtigde E. Oskam met [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 10] en [naam 11] voor verweerder.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft op 10 februari 2024 uitspraak gedaan nadat het onderzoek is gesloten. De griffier heeft partijen vervolgens de hierna genoemde beslissing telefonisch medegedeeld.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaan deze zaken over?
2.1.
[verzoekster 2] is exploitant van de evenementenhal [naam evenementenhal] in Zoetermeer. Volgens afspraken over de te volgen vergunningprocedure bij activiteiten/evenementen die in en om de [naam evenementenhal] worden gehouden heeft [verzoekster 2] op 1 december 2023 een evenementenplanning gestuurd waaronder het betreffende evenement op [datum] 2024. [verzoekster 1] is de organisator van dat evenement. Op basis van het ingediende veiligheidsplan van het evenement heeft het college [1] vastgesteld dat voor het evenement geen evenementenvergunning nodig is.
2.2.
Op 9 februari 2024 heeft verweerder van de politie een melding ontvangen over een ernstig veiligheidsrisico met betrekking tot het evenement. Die melding ziet op de aanwezigheid van wapens. De politie heeft die avond de [naam evenementenhal] doorzocht en er zijn toen geen wapens aangetroffen. Verweerder heeft in de melding aanleiding gezien om nog eens naar het evenement te kijken en is tot de conclusie gekomen dat de informatie die over het evenement is verstrekt onvolledig is en dat een evenementenvergunning is vereist.
2.3.
Aan [verzoekster 1] , als organisator van het evenement, en aan [verzoekster 2] , als exploitant van de [naam evenementenhal] , heeft verweerder een preventieve last onder dwangsom opgelegd om het evenement geen doorgang te laten vinden omdat de benodigde evenementenvergunning ontbreekt. Bij overtreding van de last verbeuren verzoeksters ieder een dwangsom van € 75.000,- ineens.
Wat vinden verzoeksters?
3.1.
Verzoeksters stellen zich op het standpunt dat het ter waarborging van de openbare orde niet noodzakelijk is om een last onder dwangsom op te leggen wegens overtreding van artikel 2:12 van de APV. [2] Daarbij stellen zij dat artikel 2:12 van de APV niet is overtreden, omdat de uitzondering van artikel 2:12, eerste lid, aanhef en onder g, van de APV van toepassing is. [verzoekster 2] heeft conform de werkafspraken met het college de gegevens aangeleverd die noodzakelijk zijn voor de beoordeling of sprake is van een activiteit die gevolgen kan hebben voor de openbare orde. Het college heeft de melding en de aangeleverde gegevens geaccepteerd.
3.2.
Verzoeksters vinden dat verweerder zich in die situatie niet achteraf op het standpunt kan stellen dat alsnog sprake is van een activiteit met gevolgen voor de openbare orde vanwege een melding bij de politie. Dit is volgens hen in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het vertrouwens- en evenredigheidsbeginsel. Het afgelasten van het evenement zal grote financiële gevolgen hebben nog los van de reputatieschade die hierdoor wordt veroorzaakt.
3.3.
Daarnaast stellen verzoeksters dat in het geval de openbare orde alsnog verstoord zou (dreigen te) worden, verweerder gebruik kan maken van de in de Gemeentewet opgenomen bevoegdheden om handhavend op te treden en de openbare orde te beschermen.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4.1.
Dat sprake is van een spoedeisend belang is niet in geschil. Het evenement is gepland op 10 februari 2024 van 21:00 uur tot 5:00 uur en de beslissingen op bezwaar zijn niet vóór die tijd te verwachten. De voorzieningenrechter zal daarom bezien of de bestreden besluiten naar zijn oordeel rechtmatig zijn en zo nodig een belangenafweging maken. Dit oordeel heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is een evenementenvergunning vereist?
4.2.
In beginsel is voor evenementen als het onderhavige een evenementenvergunning vereist. Dit is anders als sprake is van activiteiten die plaatsvinden in een inrichting en behoren bij het normale gebruik van die inrichting, tenzij deze activiteiten gevolgen kunnen hebben voor de openbare orde. [3] Niet in geschil is dat de [naam evenementenhal] een inrichting is in de hier bedoelde zin. Dit betekent kortgezegd dat in de [naam evenementenhal] evenementen mogen worden georganiseerd zonder vergunning, tenzij deze gevolgen kunnen hebben voor de openbare orde. Om te kunnen controleren of dit laatste al dan niet het geval is, zijn werkafspraken gemaakt tussen de gemeente en [verzoekster 2] inhoudende dat evenementen worden aangemeld bij de gemeente en dat daarvoor een veiligheidsplan wordt ingediend.
4.3
Aan de hand van wat ter zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het feest vanwege de aard en de omvang van de line-up, waaronder Broederliefde en Poke, in combinatie met de doelgroep van het evenement en de aanwezigheid van VIP-tafels, hoog scoort op de risicoscan en dat het evenement daarmee een zogenaamd C-evenement is, waarbij gevolgen kunnen optreden voor de openbare orde. Daarbij heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat bij eerdere soortgelijke evenementen verstoringen van de openbare orde hebben plaatsgevonden en de ervaring heeft geleerd dat VIP-arrangementen meer dan eens aanleiding hebben gegeven tot ongeregeldheden en ernstige verstoringen van de openbare orde met bijvoorbeeld schiet- of steekpartijen. Voor het evenement had daarom een evenementenvergunning moeten worden aangevraagd.
4.4.
Weliswaar is volgens afspraak melding gemaakt van het evenement en een veiligheidsplan ingediend, maar daarbij is achteraf bezien niet alle informatie over het evenement verstrekt die nodig is om te kunnen beoordelen of een evenementenvergunning vereist was. Zo was in het ingediende veiligheidsplan niet de volledige line-up voor het evenement opgenomen, terwijl deze al wel bekend was, en is er ook niet in vermeld dat sprake zou zijn van VIP-arrangementen. In het veiligheidsplan wordt alleen gesproken over “guest areas”. De stelling van verzoeksters dat verweerder in dit late stadium voordat het evenement plaats zal vinden het ontbreken van een evenementenvergunning niet meer mocht tegenwerpen, volgt de voorzieningenrechter niet. Het is de verantwoordelijkheid van verzoeksters om een volledig en correct veiligheidsplan in te dienen om verweerder in staat te stellen een juiste afweging te maken over de vraag of voor het evenement een vergunning is vereist in verband met aspecten van openbare orde. Door dit na te laten hebben verzoeksters het risico genomen dat verweerder pas in een (te) laat stadium erachter zou komen dat de openbare orde in geding is. Dit dient voor rekening van verzoeksters te blijven. Dat verweerder al eerder op eigen initiatief onderzoek had kunnen doen naar het evenement op basis van de informatie die er lag en die is gepubliceerd, zoals verzoeksters hebben geopperd, doet aan het voorgaande niet af.
Is verweerder bevoegd een preventieve last onder dwangsom op te leggen?
4.5.
Een preventieve last onder dwangsom kan alleen dan worden opgelegd als de overtreding zich met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen. Daarvan is in dit geval sprake. Verzoeksters beschikken niet over een evenementenvergunning en het is niet mogelijk om in zo’n korte tijd alsnog een evenementenvergunning te verkrijgen.
4.6.
Verweerder heeft uiteengezet dat een evenementenvergunning voor een C-evenement 26 weken voordat het evenement plaatsvindt moet worden ingediend. Die periode heeft verweerder nodig om samen met de politie, brandweer en GHOR te beoordelen wat de gevolgen voor de openbare orde zijn en wat er voor nodig is om het evenement veilig te laten verlopen. Daarnaast speelt een rol dat verweerder van de politie een melding heeft ontvangen over een ernstig veiligheidsrisico. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat de melding over de mogelijke aanwezigheid van wapens op het evenement serieus moet worden genomen. De teamchef van politie heeft ter zitting toegelicht dat de melding met informatie die bekend is binnen de politieorganisatie is gestaafd. De voorzieningenrechter heeft geen reden om aan de ernst van de melding te twijfelen. Verweerder heeft pas na de melding van de politie over een ernstig veiligheidsrisico volledig inzicht gekregen in het evenement. De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt dat er geen gelegenheid meer is om, in afstemming met de politie en overige hulpdiensten, maatregelen te nemen om de openbare orde en veiligheid voldoende te waarborgen.
4.7.
Niet gebleken is van bijzondere omstandigheden waarom verweerder niet van zijn bevoegdheid gebruik zou mogen maken. De voorzieningenrechter begrijpt dat de gevolgen van het afgelasten van het evenement groot zijn en dat verzoeksters, de bezoekers, artiesten en andere medewerkers van het evenement hiermee worden gedupeerd. Verweerder heeft echter zijn belang om de openbare orde en veiligheid bij evenementen binnen zijn gemeente te kunnen waarborgen, in redelijkheid zwaarder mogen laten wegen. Hierbij is mede van belang dat het – zoals hiervoor onder 4.4 is overwogen – op de weg van verzoeksters lag om deze situatie te voorkomen door het indienen van een volledig en correct veiligheidsplan.
4.8.
Het betoog van verzoeksters dat verweerder had moeten kiezen voor handhaving van de openbare orde middels een noodbevel of een noodverordening in plaats van het opleggen van deze lasten onder dwangsom volgt de voorzieningenrechter niet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder terecht gekozen voor de minst ingrijpende maatregel, ook al laat dit onverlet dat – zoals hiervoor overwogen – ook de opgelegde lasten onder dwangsom zeer ingrijpende maatregelen zijn. Een ander middel zou, zoals verweerder ook in het besluit heeft gesteld, mogelijk ook grote gevolgen hebben voor derden die in beginsel niets met het evenement te maken hebben.
4.9.
De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat verweerder bevoegd is om handhavend op te treden door aan verzoeksters een last onder dwangsom op te leggen en in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. De gevolgen van de bestreden besluiten zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onevenredig met de daarmee te dienen doelen. De bezwaren zullen daarom waarschijnlijk niet tot andersluidende besluiten leiden.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is op 10 februari 2024 aan partijen telefonisch medegedeeld.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer.
2.Algemene plaatselijke verordening Zoetermeer.
3.Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder g, van de APV.