ECLI:NL:RBDHA:2024:3756

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
NL24.9147
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor Oekraïense vreemdeling in Nederland

Op 19 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening voor een Oekraïense vreemdeling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 21 februari 2024 besloten dat de verzoekster met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de tijdelijke bescherming onder Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022 van rechtswege eindigt na 4 maart 2024. De verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld, dat bekend staat onder zaaknummer NL24.8616, en verzocht om een voorlopige voorziening om haar tijdelijke bescherming en de daarbij behorende voorzieningen te behouden tijdens de behandeling van het beroep.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek kennelijk gegrond verklaard en uitspraak gedaan zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat deze procedure zich niet leent voor een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, maar heeft besloten dat de verzoekster moet worden behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van de Richtlijn valt totdat op het beroep is beslist. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 875,-.

De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.9147

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 maart 2024 in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], verzoekster

(gemachtigde: mr. M. Dalloesingh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Inleiding

1. In het besluit van de staatssecretaris van 21 februari 2024 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat verzoekster met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft, dat zij de Europese Unie binnen vier weken ná 4 maart 2024 moet verlaten en dat zij moet terugkeren naar haar land van herkomst. De staatssecretaris heeft dit terugkeerbesluit genomen omdat de tijdelijke bescherming onder Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022 volgens verweerder van rechtswege eindigt na 4 maart 2024.
2. Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep staat bekend onder zaaknummer NL24.8616. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die inhoudt dat zij tijdens de behandeling van het beroep haar tijdelijke bescherming en de daarbij behorende voorzieningen behoudt.

Beoordeling van de voorzieningenrechter

3. Omdat het verzoek kennelijk gegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk gegrond is.
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leent deze procedure zich niet om een voorlopig oordeel te geven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit gelet op de rechtsvragen die samenhangen met het beroep. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om het verzoek toe te wijzen in die zin, dat verzoekster dient te worden behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn 2001/55/EG valt totdat op het beroep is beslist.
5. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, krijgt verzoekster ook een vergoeding voor haar proceskosten. De staatssecretaris moet dit betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,-, omdat de gemachtigde van verzoekster een verzoekschrift heeft ingediend.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe in die zin dat de verzoekster dient te worden behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn 2001/55/EG valt totdat op het beroep is beslist;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot het betalen van de proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.