ECLI:NL:RBDHA:2024:3729

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
SGR 20/3578
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking beroep in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoeker had eerder beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin zijn ZW-uitkering werd beëindigd omdat hij meer dan 65% van zijn eerdere loon kon verdienen. Na een langdurig proces, waarin deskundigenrapporten zijn ingediend en aanvullende vragen zijn gesteld, heeft verweerder uiteindelijk zijn beslissing herzien en het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard. Verzoeker heeft zijn beroep vervolgens ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker het beroep heeft ingetrokken omdat verweerder aan hem tegemoet is gekomen, wat aanleiding gaf om het verzoek om proceskostenveroordeling gegrond te achten. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 2.313,66 aan proceskosten, inclusief kosten voor rechtsbijstand en het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3578

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. I.G.M. van Gorkum),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. T. Eversteijn).

Procesverloop

In het besluit van 23 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de ZW-uitkering van verzoeker met ingang van 24 juni 2019 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
In het besluit van 16 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen een reactie van de verzekeringsarts b&b te vragen ten aanzien van vragen van de rechtbank en de medische informatie van verzoeker. De rechtbank heeft van partijen nadere stukken ontvangen.
De rechtbank heeft aanleiding gezien om een verzekeringsarts als deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek en het uitbrengen van advies. Op 7 september 2022 heeft de rechtbank het rapport van de deskundige ontvangen. Partijen hebben hierop gereageerd.
De rechtbank heeft nadere vragen gesteld aan de deskundige. Op 27 februari 2023 heeft de rechtbank een aanvullend rapport van de deskundige ontvangen.
Verweerder heeft op 3 mei 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Hierbij is het bezwaar gericht tegen het primaire besluit alsnog gegrond verklaard en is bepaald dat verzoeker doorlopend recht heeft op een ZW-uitkering van 24 juni 2019 tot 21 januari 2020 (einde van de wachttijd). De rechtbank heeft van partijen aanvullende stukken ontvangen.
Verzoeker heeft het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder heeft meegedeeld geen bezwaren te hebben tegen een veroordeling in de proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. De rechtbank stelt vast dat verzoeker het beroep heeft ingetrokken omdat verweerder aan hem is tegemoetgekomen, als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden aanleiding het verzoek om een proceskostenveroordeling kennelijk gegrond te achten.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een 0,5 punt voor schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Verzoeker heeft ook verzocht om vergoeding van twee nota’s voor het opvragen van medische informatie ter hoogte van in totaal € 126,16 (€ 41,07 + € 85,09). Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. Het totaalbedrag van de te vergoeden kosten bedraagt € 2.313,66.
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.313,66,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2024.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.