ECLI:NL:RBDHA:2024:3729
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling na intrekking beroep in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoeker had eerder beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin zijn ZW-uitkering werd beëindigd omdat hij meer dan 65% van zijn eerdere loon kon verdienen. Na een langdurig proces, waarin deskundigenrapporten zijn ingediend en aanvullende vragen zijn gesteld, heeft verweerder uiteindelijk zijn beslissing herzien en het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard. Verzoeker heeft zijn beroep vervolgens ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker het beroep heeft ingetrokken omdat verweerder aan hem tegemoet is gekomen, wat aanleiding gaf om het verzoek om proceskostenveroordeling gegrond te achten. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 2.313,66 aan proceskosten, inclusief kosten voor rechtsbijstand en het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.