ECLI:NL:RBDHA:2024:3728

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
SGR 22/6578
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie transitievergoeding en proceskostenveroordeling na intrekking beroep

In de zaak tussen Rentokil Initial B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft de rechtbank Den Haag op 18 maart 2024 uitspraak gedaan. Verzoekster, Rentokil Initial B.V., had in een eerder besluit recht gekregen op compensatie van de transitievergoeding tot een bedrag van € 12.931,89. Dit bedrag werd later verhoogd tot € 14.632,44 na een bezwaarprocedure. Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. Tijdens de zitting op 18 april 2023 heeft verweerder aangegeven een gewijzigde beslissing op bezwaar te zullen nemen, wat leidde tot een nieuwe compensatie van € 23.497,43. Na deze wijziging heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten, met een verzoek om een wegingsfactor van 1,5 vanwege intensief overleg met verweerder.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster het beroep heeft ingetrokken omdat verweerder aan haar verzoek is tegemoetgekomen. Hierdoor heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 2.625,-, met een wegingsfactor van 1,5, en daarnaast zijn reiskosten van € 26,- vergoed. Het totaalbedrag van de te vergoeden kosten bedraagt € 2.651,-. Tevens is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 maart 2024. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6578

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2024 in de zaak tussen

Rentokil Initial B.V., uit Nieuwegein, verzoekster

(gemachtigde: mr. F.S.P. van der Wal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Procesverloop

In het besluit van 3 januari 2022 heeft verweerder bepaald dat verzoekster recht heeft op compensatie van de transitievergoeding tot een bedrag van € 12.931,89.
In het besluit van 27 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit gegrond verklaard en bepaald dat de compensatie van de transitievergoeding wordt verhoogd tot een bedrag van € 14.632,44.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Op de zitting heeft verweerder aangegeven een gewijzigde beslissing op bezwaar te zullen nemen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een gewijzigde beslissing op bezwaar te nemen.
De rechtbank heeft van partijen aanvullende stukken ontvangen.
Op 20 december 2023 heeft verweerder een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Verweerder heeft bepaald dat verzoekster recht heeft op compensatie van de transitievergoeding tot een bedrag van in totaal € 23.497,43.
Naar aanleiding van de gewijzigde beslissing op bezwaar heeft verzoekster het beroep ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en daarbij verzocht om de wegingsfactor 1,5 toe te passen wegens intensief telefonisch en schriftelijk overleg met verweerder om verweerder te bewegen tot het nemen van een gewijzigde beslissing op bezwaar. De rechtbank heeft verweerder verzocht te reageren op het standpunt van verzoekster om de wegingsfactor 1,5 toe te passen. Verweerder heeft hierop gereageerd en aangegeven akkoord te gaan met het verzoek van verzoekster.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a Awb.
3. Verzoekster heeft het beroep ingetrokken omdat verweerder aan haar verzoek is tegemoet gekomen. De rechtbank zal daarom het verzoek om een proceskostenveroordeling toewijzen.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. De rechtbank zal de wegingsfactor 1,5 toepassen, omdat eiseres hierom heeft verzocht en verweerder daarmee akkoord is gegaan. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.625,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 1,5). Verzoekster heeft ook verzocht om vergoeding van de reiskosten ter hoogte van € 26,-. Deze kosten komen ook voor vergoeding in aanmerking. Het totaalbedrag van de te vergoeden kosten bedraagt € 2.651,-.
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek toe;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 2.651,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.