Op 7 februari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid besloten dat verzoeker, een vreemdeling uit Oekraïne, met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. Dit besluit houdt in dat verzoeker de Europese Unie binnen vier weken na 4 maart 2024 moet verlaten en terug moet keren naar zijn land van herkomst. De staatssecretaris baseert dit besluit op het feit dat de tijdelijke bescherming onder Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022 van rechtswege eindigt na 4 maart 2024. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld, geregistreerd onder zaaknummer NL24.8945, en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen te behouden tijdens de behandeling van het beroep.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek kennelijk gegrond verklaard en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter oordeelt dat deze procedure zich niet leent voor een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, gezien de complexiteit van de rechtsvragen die samenhangen met het beroep. Daarom wordt verzoeker behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van de Richtlijn valt, totdat er een beslissing op het beroep is genomen.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter bepaald dat verzoeker recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die door de staatssecretaris moet worden betaald. De hoogte van deze vergoeding bedraagt € 875,-, aangezien de gemachtigde van verzoeker een verzoekschrift heeft ingediend. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.