Op 18 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer AWB 24/1873. De zaak betreft een verzoeker die in beroep is gegaan tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin is vastgesteld dat hij met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. De staatssecretaris heeft bepaald dat de verzoeker de Europese Unie binnen vier weken na 4 maart 2024 moet verlaten en terug moet keren naar zijn land van herkomst, omdat de tijdelijke bescherming onder Richtlijn 2001/55/EG van rechtswege eindigt na deze datum.
De verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij tijdens de behandeling van het beroep zijn tijdelijke bescherming en de daarbij behorende voorzieningen kan behouden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek kennelijk gegrond verklaard en heeft zonder zitting uitspraak gedaan, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In zijn oordeel heeft de voorzieningenrechter aangegeven dat de procedure zich niet leent voor een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, maar dat verzoeker moet worden behandeld als een vreemdeling die nog onder de werking van de Richtlijn valt, totdat op het beroep is beslist. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 875,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.