ECLI:NL:RBDHA:2024:3669

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
C/09/659416 / FA RK 24-83
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor onrechtmatige opname in de geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoeker tegen de zorgaanbieder GGZ Rivierduinen. De verzoeker stelt dat hij immateriële schade heeft geleden door een onrechtmatige opname in een instelling, die plaatsvond van 21 september 2023 tot en met 2 oktober 2023. De rechtbank overweegt dat de zorgaanbieder de wet niet in acht heeft genomen, omdat de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel, verleend door de rechtbank Rotterdam op 6 september 2023, slechts voor een periode van twee weken gold. De verzoeker was op basis van artikel 8:9 Wvggz gedwongen opgenomen, maar de zorgaanbieder heeft verzuimd om de advocaat van de verzoeker tijdig te informeren over deze opname en de bijbehorende brieven. Hierdoor heeft de verzoeker onterecht geen rechtsbijstand kunnen ontvangen.

De rechtbank oordeelt dat de zorgaanbieder verantwoordelijk is voor het niet versturen van de brieven aan de advocaat, wat heeft geleid tot een schending van de rechtsbescherming van de verzoeker. De rechtbank kent een schadevergoeding toe van €1160,- aan de verzoeker, bestaande uit €960,- voor de onrechtmatige opname en €200,- voor het niet informeren van de advocaat. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige Kamer
Zaak-/rekestnummer: C/09/659416 / FA RK 24-83
Datum beschikking: 29 februari 2024
Schadevergoeding ex art. 10:12 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)

Beschikking op het op 4 januari 2024 ingediende verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

hierna te noemen: verzoeker,
geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat S.E.M. Hooijman, gevestigd te Rotterdam,
ter verkrijging van een beslissing over een verzoek om schadevergoeding door:

GGZ Rivierduinen,

hierna te noemen: de zorgaanbieder.

Procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- de schriftelijke reactie van de zorgaanbieder van 10 januari 2024.
Ter zitting is een kopie van de kennisgeving mondelinge uitspraak van 6 september 2023 van de rechtbank Rotterdam door de zorgaanbieder overhandigd.
Op 12 februari 2024 is het verzoekschrift ter zitting van deze rechtbank behandeld door mr. J.C. van den Dries. Daarbij zijn gehoord:
- verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam 1] , juridisch adviseur, namens de zorgaanbieder;
- [naam 2] , geneesheer-directeur, namens de zorgaanbieder.
Verder was aanwezig:
- [naam 3] , de begeleider van het Leger Des Heils.

Feiten

Op 6 september 2023 is door de rechtbank Rotterdam een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend tot en met 27 april 2023.
Op 6 oktober 2023 is door deze rechtbank het verzoek tot wijziging van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel afgewezen.
Op 6 oktober 2023 is door deze rechtbank een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden tot en met 6 april 2024.

Verzoek en verweer

Verzoeker heeft verzocht om de zorgaanbieder te veroordelen tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding ter hoogte van €1160,- op grond van artikel 10:12 Wvggz.
De verzoeker stelt – kort en zakelijk weergegeven – dat de zorgaanbieder de wet niet in acht heeft genomen. Op 6 september 2023 is door de rechtbank Rotterdam een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend waarbij de vormen van verplichte zorg ‘beperken van de bewegingsvrijheid’ en ‘opnemen in een accommodatie’ zijn beperkt voor de duur van twee weken. Op 6 september 2023 ontvangt de advocaat de brief van [zorgaanbieder 1] ex artikel 8:9 lid 3 Wvggz dat deze vormen zijn toegepast. Op dat moment is dus de termijn van twee weken ingegaan en kunnen deze vormen maximaal tot en met 20 september 2023 worden toegepast. Op 8 september 2023 wordt verzoeker overgeplaatst van [zorgaanbieder 1] naar de zorgaanbieder [zorgaanbieder 2] . Verzoeker was niet vrijwillig opgenomen bij [zorgaanbieder 1] of de zorgaanbieder. De advocaat heeft van de opname bij de zorgaanbieder geen informatiebrief ex artikel 8:9 lid 3 Wvggz ontvangen, terwijl de naam van de advocaat bekend was bij [zorgaanbieder 1] . Op 28 september 2023 ontvangt de advocaat de stukken betreffende het verzoekschrift voor een zorgmachtiging waaruit blijkt dat verzoeker nog steeds opgenomen is. De zorgverantwoordelijke heeft dus na 20 september 2023 de vormen ‘beperken van de bewegingsvrijheid’ en ‘opname in een accommodatie’ toegepast, terwijl de termijn voor deze vormen al was verstreken en er dus geen geldige grond meer was. Op 3 oktober 2023 informeert de advocaat verzoeker in persoon dat de juridische titel voor de opname ontbreekt. Verzoeker is vervolgens naar zijn behandelaar gegaan en heeft gezegd met ontslag te willen. Op 5 oktober 2023 ontvangt de advocaat stukken betreffende het verzoekschrift tot wijziging van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel, waaruit blijkt dat er op 3 oktober 2023 door de zorgaanbieder toepassing is gegeven aan de noodprocedure op grond van artikel 8:12 Wvggz. De advocaat heeft wederom geen informatiebrief ex artikel 8:13 lid 3 Wvggz ontvangen.
Verzoeker stelt dat hij immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie door de opname op een gesloten afdeling zonder juridische titel, te weten van 21 september 2023 tot en met 2 oktober 2023. Verzoeker begroot de schade op €80,- per dag, wat neerkomt op een bedrag van €960,-. Voorts stelt verzoeker dat hij immateriële schade heeft geleden door het tweemaal niet informeren van zijn advocaat. Verzoeker verwijst daarbij naar het arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 maart 2021 (ECLI:GHSHE:2021:919) waarbij een schadevergoeding van €100,- is toegekend voor het niet in kennis stellen van de advocaat. Verzoeker is van mening dat dit niet alleen voor de brief ex artikel 8:13 Wvggz geldt, maar ook voor de brief ex artikel 8:9 lid 1 Wvggz, omdat verzoeker door het niet informeren van de advocaat langer in onduidelijkheid en onzekerheid verkeerde.
Verzoeker verzoekt de rechtbank daarom te bepalen dat aan hem een schadevergoeding wordt toegekend van in totaal €1160,-.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid stelt verzoeker dat de schadevergoedingsprocedure ex artikel 10:12 lid 2 Wvggz de juiste procedure is nu verzoeker zich stelt op het standpunt dat er in het verleden onrechtmatig gehandeld is door de zorgaanbieder en er verder geen afweging gemaakt dient te worden.
De zorgaanbieder voert – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aan. Verzoeker was op 6 september 2023 opgenomen bij [zorgaanbieder 1] toen de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel werd afgegeven door rechtbank Rotterdam. Op 8 september 2023 is verzoeker overgeplaatst naar de zorgaanbieder. Uit een aantekening in het medisch dossier blijkt dat de opname van verzoeker bij de zorgaanbieder initieel vrijwillig was. De zorgaanbieder was er niet van op de hoogte dat verzoeker op basis van artikel 8:9 Wvggz was opgenomen bij [zorgaanbieder 1] . Bij de overplaatsing is door [zorgaanbieder 1] enkel een kopie van de mondelinge kennisgeving aan de zorgaanbieder overlegd. Op 16 september 2023 heeft de zorgaanbieder een artikel 8:9 Wvggz besluit genomen voor onder meer ‘beperking van de bewegingsvrijheid’ en ‘opname in een accommodatie’, omdat er sprake was van verzet bij verzoeker. De zorgaanbieder is niet door [zorgaanbieder 1] gewaarschuwd dat deze vormen in duur beperkt waren. Deze informatie staat ook niet in de verwijsbrief en de beschikking van 6 september 2023 was nog niet binnen. De zorgaanbieder had alleen de kennisgeving van [zorgaanbieder 1] ontvangen.
De toegewezen vormen op deze kennisgeving zijn vervolgens door de administratie in het elektronisch dossier gezet, maar daar is niet bijgezet dat deze vormen beperkt waren voor de duur van twee weken. De arts kan in het elektronisch dossier doorklikken naar de originele kennisgeving en had dan de beperking in duur kunnen zien, maar in de praktijk is dat niet gebruikelijk om te doen. Hierdoor waren de behandelaren zich niet bewust van de beperking in duur van deze vormen van zorg.
De aanzeggingsbrief ex artikel 8:9 Wvggz is per abuis niet naar de advocaat verstuurd, omdat niet bekend was bij de zorgaanbieder wie de advocaat was. De naam van de advocaat staat niet op de mondelinge kennisgeving vermeld. Er is meermaals navraag gedaan bij [zorgaanbieder 1] naar de naam van de advocaat, maar hier is geen antwoord op gekomen.
De vormen van zorg kunnen telkens opnieuw gestart en gestopt worden.
De beperking van de duur van een opname geldt, aldus het verweerschrift, alleen voor die specifieke opname en bij een nieuwe opname gaat de termijn weer opnieuw lopen. Verzoeker was vrijwillig opgenomen en de termijn van twee weken ging (opnieuw) in toen de zorgaanbieder op 16 september 2023 een artikel 8:9 Wvggz besluit nam. Hierdoor was er dus pas vanaf 30 september 2023 sprake van een onrechtmatige opname. Dit gebrek kwam op 3 oktober 2023 aan het licht. Vervolgens is een besluit tot tijdelijke verplichte zorg genomen op grond van artikel 8:12 Wvggz. Ook deze brief is per abuis niet naar de advocaat gestuurd. Op 6 oktober 2023 is een zorgmachtiging afgegeven waardoor er vanaf dat moment een nieuwe grondslag voor het verlenen van deze vormen was.
De zorgaanbieder voert aan dat er aldus drie dagen sprake is geweest van onrechtmatige toepassing van de vormen ‘beperken van de bewegingsvrijheid’ en ‘opnemen in een accommodatie’, te weten van 30 september tot en met 2 oktober 2023. De zorgaanbieder verweert zich niet tegen het verzochte bedrag van €80,- per dag voor deze dagen.
Ten aanzien van het niet versturen van de 8:9 brief en de 8:13 brief verontschuldigt de zorgaanbieder zich voor de gang van zaken, maar kan het de zorgaanbieder niet worden aangerekend dat de naam van de advocaat niet bij hen bekend was waardoor zij de brieven niet konden sturen. Er is destijds meermaals contact gezocht met [zorgaanbieder 1] , maar ze hebben de naam van de advocaat toen niet ontvangen. De brieven zijn wel aan verzoeker verstrekt en de contactpersoon van verzoeker (zijn schoonzus). Ter zitting stelt de zorgaanbieder daarom voor om het bedrag voor schadevergoeding af te ronden naar €300,-.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid vraagt de zorgaanbieder zich af of artikel 10:12 Wvggz niet dusdanig wordt opgerekt dat een verkapte klachtenprocedure wordt gevoerd.

Beoordeling

Op grond van artikel 10:12 lid 2 Wvggz kan betrokkene of de vertegenwoordiger de rechter verzoeken tot schadevergoeding door de zorgaanbieder of de zorgverantwoordelijke indien de wet niet in acht is genomen door de geneesheer-directeur of de zorgverantwoordelijke. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
OntvankelijkheidDe rechtbank is van oordeel dat het verzoek valt onder de reikwijdte van artikel 10:12 Wvggz en acht verzoeker daarom ontvankelijk in zijn verzoek. De rechtbank zal hieronder beoordelen of de zorgaanbieder de wet in acht heeft genomen.
SchadevergoedingDe rechtbank overweegt dat op 6 september 2023 de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel is verleend door de rechtbank Rotterdam waarbij de vormen ‘beperking van de bewegingsvrijheid’ en ‘opname in een accommodatie’ zijn beperkt voor de duur van twee weken. Verzoeker is vervolgens op 6 september 2023 op basis van artikel 8:9 Wvggz gedwongen opgenomen door [zorgaanbieder 1] . Vanaf dat moment is de duur van twee weken voor deze vormen gaan lopen, waardoor verzoeker dus maximaal tot en met 20 september 2023 gedwongen kon worden opgenomen. De termijn van deze twee weken gaat, in tegenstelling tot de visie van de zorgaanbieder, in het kader van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel niet ‘opnieuw’ lopen bij een nieuwe gedwongen opname. Dit ligt niet in de lijn van het karakter van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel, die voor maximaal drie weken kan worden afgegeven (in tegenstelling tot de beperking van de duur van een gedwongen opname in het kader van een zorgmachtiging). Ook blijkt niet dat verzoeker op enig moment in de veronderstelling was dat hij vrijwillig was opgenomen.
De rechtbank erkent dat het bezwaarlijk is voor de zorgaanbieder dat [zorgaanbieder 1] bij de overplaatsing de zorgaanbieder niet expliciet heeft gewezen op de maximale duur van deze vormen. De maximale termijn van 2 weken is wel expliciet opgenomen op de kennisgeving van de rechtbank Rotterdam van 6 september 2023 die aan de zorgaanbieder is overhandigd door [zorgaanbieder 1] . Hierdoor had de zorgaanbieder kunnen en moeten weten dat deze vormen waren beperkt voor de duur van twee weken. Vervolgens is deze beperking ten onrechte niet overgenomen door de administratie van de zorgaanbieder in het elektronisch dossier van verzoeker. De originele kennisgeving is evenwel beschikbaar voor de behandelaren in het elektronisch dossier, waardoor zij deze ook zelf kunnen inzien.
Hoewel het in de praktijk wegens praktische redenen gebruikelijk is voor behandelaren om alleen te kijken naar de vormen zoals die zijn ingevoerd door de administratie en daarop te vertrouwen en niet ‘door te klikken’ in het dossier en zelf de originele kennisgeving te bekijken, betekent dat niet dat het de zorgaanbieder niet kan worden verweten dat zij niet op de hoogte waren van de beperking van deze vormen. Bovendien is de schriftelijke uitwerking van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel van de rechtbank Rotterdam gedateerd op 20 september 2023.
Verder heeft de zorgaanbieder verzuimd om de brief ex artikel 8:9 Wvggz van 16 september 2023 en de brief ex artikel 8:12 Wvggz van 3 oktober 2023 aan de advocaat te sturen. Hoewel het ook ten aanzien van dit punt vervelend is voor de zorgaanbieder dat [zorgaanbieder 1] , ondanks meerdere pogingen van de zorgaanbieder, de naam van de advocaat niet heeft doorgegeven, mag dit niet ten koste gaan van de rechtsbescherming van verzoeker en ligt het in de risicosfeer van de zorgaanbieder om ervoor te zorgen dat deze brieven naar de advocaat worden gestuurd. Bovendien had ten tijde van de brief van artikel 8:13 Wvggz de naam van de advocaat inmiddels bekend moeten zijn bij de zorgaanbieder. De advocaat was immers op 3 oktober 2023 langs geweest in de accommodatie bij verzoeker en de naam van de advocaat is ook opgenomen in de beschikking van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel, die schriftelijk is vastgesteld op 20 september 2023. Door het niet versturen van deze brieven is verzoeker tweemaal onterecht verstoken van rechtsbijstand door zijn advocaat en heeft hij niet (tijdig) met de advocaat over deze beslissingen kunnen spreken. Dat de brieven wel aan verzoeker en zijn schoonzus zijn verstuurd, is niet voldoende om dit gebrek te kunnen ondervangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het voorgaande, de wet niet acht genomen door de zorgaanbieder, waardoor verzoeker van 21 september 2023 tot en met 2 oktober 2023 zonder juridische titel in de instelling heeft verbleven en de brieven ex artikel 8:9 en 8:13 Wvggz niet aan de advocaat van verzoeker zijn verstuurd.
Over de hoogte van de schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Ten aanzien van het onrechtmatig verblijf is geen verweer gevoerd tegen het bedrag van €80,- per dag dat verzoeker onrechtmatig in de instelling heeft verbleven en de rechtbank acht dit bedrag ook billijk, wat neerkomt op een bedrag van €960,-. Ten aanzien van het niet versturen van de brieven ex artikel 8:9 en 8:13 Wvggz aan de advocaat van verzoeker overweegt de rechtbank als volgt. Uit het arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 maart 2021 (ECLI:GHSHE:2021:919) volgt dat het Hof een schadevergoeding van €100,- billijk heeft geacht voor het niet versturen van de brief ex artikel 8:13 Wvggz aan de advocaat. De rechtbank sluit zich hierbij aan, alsmede ook bij het standpunt van verzoeker dat het arrest analoog van toepassing is op de brief ex artikel 8:9 Wvggz, omdat verzoeker ook door het niet versturen van die brief is verstoken van bijstand door zijn advocaat.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek tot schadevergoeding daarom toewijzen en de zorgaanbieder veroordelen tot vergoeding van de schade die naar billijkheid wordt vastgesteld op een totaalbedrag van €1160,-.

Beslissing:

De rechtbank:
veroordeelt GGZ Rivierduinen tot betaling van een bedrag van €1160,- (zegge: elfhonderdzestigduizend euro) aan [verzoeker] ;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is op 29 februari 2024 gegeven door mr. J.C. van den Dries, rechter, bijgestaan door mr. V.A.H. Schoorl als griffier.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van hoger beroep open.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!