ECLI:NL:RBDHA:2024:3637
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 19 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 15 februari 2024 afgewezen, met het argument dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen op de zitting van 7 maart 2024, waar de rechtbank de zaak heeft behandeld.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Dit is gebaseerd op de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Zweden gedaan, dat op 12 december 2023 is aanvaard. Eiser betoogt dat er een verschil in beschermingsbeleid is tussen Nederland en Zweden, en dat hij risico loopt op schending van het beginsel van non-refoulement, omdat zijn asielaanvraag in Zweden is afgewezen.
De rechtbank stelt vast dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat Zweden niet voldoet aan zijn verplichtingen onder het Unierecht en mensenrechtenverdragen. De rechtbank verwijst naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023, waarin wordt gesteld dat de rechter geen onderzoek mag doen naar een risico op refoulement bij de beoordeling van een overdrachtsbesluit, tenzij systeemfouten in de asielprocedure zijn vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.