ECLI:NL:RBDHA:2024:3636
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in het bestuursrecht betreffende tijdelijke bescherming van een derdelander uit Oekraïne
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een derdelander uit Oekraïne, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming zou eindigen na 4 maart 2024. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen zou kunnen behouden tijdens de behandeling van zijn beroep.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming verzoeker zou benadelen, aangezien hij na 4 maart 2024 geen aanspraak meer kon maken op de rechten die verbonden zijn aan de status van tijdelijk beschermde. De voorzieningenrechter concludeerde dat er sprake was van onverwijlde spoed en dat het belang van verzoeker om de voorzieningen te behouden zwaarder woog dan het belang van de staatssecretaris om deze onmiddellijk te beëindigen.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en het bestreden besluit geschorst totdat er uitspraak is gedaan op het beroep. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 875. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.