ECLI:NL:RBDHA:2024:3632
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de Regeling tijdelijke tegemoetkoming rijnvarenden en de exceptieve toetsing door de rechtbank
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2024, in de zaak SGR 23/4773, is de aanvraag van eiser om een tegemoetkoming op grond van de Regeling tijdelijke tegemoetkoming Rijnvarenden beoordeeld. Eiser, werkzaam voor een Liechtensteinse werkgever, had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming vanwege dubbele premiebetalingen in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 31 december 2014 en voor het jaar 2017. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had deze aanvraag afgewezen, omdat Liechtenstein niet onder de rijnoeverstaten valt zoals gedefinieerd in de Regeling. De rechtbank oordeelde dat de minister niet onredelijk had gehandeld door de Regeling zo te interpreteren en dat de specifieke voorwaarden van de Regeling, die bedoeld is als tijdelijke oplossing voor een specifieke groep rijnvarenden, niet in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank concludeerde dat de Regeling een unilaterale, onverplichte tussenoplossing is en dat de minister bij de totstandkoming van de Regeling veel beslissingsruimte heeft. Eiser kon niet aantonen dat hij in een schrijnende situatie verkeerde, en de rechtbank wees het beroep ongegrond.