ECLI:NL:RBDHA:2024:3629
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Tegemoetkoming rijnvarenden en premie volksverzekeringen
In deze zaak heeft eiser op 17 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling tijdelijke tegemoetkoming rijnvarenden. Het primaire besluit van 9 september 2022 kende een tegemoetkoming toe voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012, maar wees de aanvraag voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 mei 2013 af, omdat eiser in die periode geen premie volksverzekeringen verschuldigd was. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld na het bestreden besluit van 7 april 2023, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard.
De rechtbank heeft de zaak op 6 februari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Eiser stelde dat hij recht had op een tegemoetkoming van € 527 voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 mei 2013, omdat hij in die periode ook Luxemburgse sociale verzekeringspremies had betaald, wat zou leiden tot dubbele premieheffing. Verweerder betwistte dit en stelde dat rekening gehouden moest worden met het premiedeel van de heffingskorting, waardoor eiser geen premie volksverzekeringen in Nederland had afgedragen.
De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van de Regeling, omdat hij in de relevante periode geen premie volksverzekeringen verschuldigd was. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van dubbele premieheffing en dat eiser derhalve geen recht had op de gevraagde tegemoetkoming. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.