ECLI:NL:RBDHA:2024:3621
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in het bestuursrecht betreffende tijdelijke bescherming van een derdelander uit Oekraïne
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een derdelander uit Oekraïne, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat haar tijdelijke bescherming zou eindigen na 4 maart 2024. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om haar tijdelijke bescherming en de daarbij behorende voorzieningen te behouden gedurende de behandeling van haar beroep. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vereiste onverwijlde spoed aanwezig was, omdat het eindigen van de tijdelijke bescherming zou betekenen dat verzoekster geen aanspraak meer kon maken op de rechten die aan deze status verbonden zijn. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen, omdat het belang van verzoekster om haar voorzieningen te behouden zwaarder woog dan het belang van de staatssecretaris om deze onmiddellijk te beëindigen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 875. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.