ECLI:NL:RBDHA:2024:3604

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
NL24.9069
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening voor derdelander met tijdelijk verblijfsrecht in Oekraïne

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 15 maart 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, een derdelander met tijdelijk verblijfsrecht in Oekraïne, had zijn verzoek ingediend naar aanleiding van een brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming per 4 maart 2024 zou eindigen. Verzoeker had nog een lopende asielprocedure, maar mocht niet meer werken zonder werkvergunning en kon ook niet langer in de gemeentelijke opvang blijven. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de staatssecretaris zwaarder wegen dan die van verzoeker, aangezien verzoeker opvang kan krijgen van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). De voorzieningenrechter benadrukte dat er geen sprake was van onverwijlde spoed die een voorlopige voorziening rechtvaardigde, en dat verzoeker niet had aangetoond dat de opvang van het COa niet voldeed aan de eisen van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. De voorzieningenrechter wees het verzoek af en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.9069

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 maart 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], v-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen een brief van 29 januari 2024. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet.
2. Op 28 augustus 2023 heeft de staatssecretaris een besluit genomen waarbij verzoeker is medegedeeld dat hij vanaf 4 september 2023 niet langer recht heeft op tijdelijke bescherming als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (hierna: de Richtlijn Tijdelijke Bescherming) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022
(hierna: het Raadsbesluit). Omdat verzoeker nog een asielprocedure heeft lopen, waarop nog niet is beslist, geldt dit besluit niet als terugkeerbesluit.
2.1.
Verzoeker heeft tegen het besluit van 28 augustus 2023 beroep ingesteld. [1]
2.2.
Bij brief van 29 januari 2024 heeft de staatssecretaris aan verzoeker medegedeeld dat hij het besluit van 28 augustus 2023 intrekt en bericht dat zijn recht op tijdelijke bescherming per 4 maart 2024 van rechtswege eindigt, zodat daar geen nieuw besluit over wordt genomen. Ook staat in deze brief dat verzoeker vanaf die datum niet meer mag werken zonder tewerkstellingsvergunning en dat de verantwoordelijkheid voor het bieden van opvang overgaat van de gemeente naar het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). Bij brief van 31 januari 2024 gericht aan de gemachtigde van verzoeker heeft de staatssecretaris nogmaals bericht dat het besluit van 28 augustus 2023 is ingetrokken en een vergoeding van de proceskosten aangeboden.
2.3.
Bij brief van 22 februari 2024 heeft de gemeente Amersfoort aan verzoeker medegedeeld dat hij per 4 maart 2024 geen recht meer heeft op gemeentelijke opvang en dat
hij zich uiterlijk 15 maart 2024 moet melden bij het opvangcentrum van het COa in Amersfoort.
2.4.
Op 5 maart 2024 heeft verzoeker aangegeven zijn beroep tegen het besluit van 28 augustus 2023 te handhaven. Volgens eiser is de brief van 29 januari 2024 een wijziging en/of vervanging van het ingetrokken besluit van 28 augustus 2023, zodat het beroep op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking heeft op dat besluit. Verzoeker heeft ook de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
3. De voorzieningenrechter doet vanwege onverwijlde spoed uitspraak zonder zitting. [2]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen als tegen een besluit beroep is ingesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [3]
5. Met dit verzoek om een voorlopige voorziening wil verzoeker bereiken dat de voorzieningenrechter bepaalt dat hij tijdens de beroepsprocedure wordt behandeld alsof de Richtlijn Tijdelijke Bescherming op hem van toepassing is en/of dat hij niet wordt overgeplaatst naar de genoemde noodopvang van het COa en mag blijven werken zonder tewerkstellingsvergunning.
6. Verzoeker heeft een spoedeisend belang bij een snelle beslissing van de voorzieningenrechter, omdat hij vanaf vandaag naar de opvang van het Coa moet en al enige tijd niet meer mag werken zonder tewerkstellingsvergunning.
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat in beroep aan de orde kan komen of de brief van de staatssecretaris van 29 januari 2024 een besluit is in de zin van artikel 3:1 van de Awb, dan wel een feitelijke handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en zo ja, of artikel 6:19 van de Awb van toepassing is. Ook zal in beroep aan de orde komen of eisers recht op tijdelijke bescherming per 4 maart 2024 van rechtswege is geëindigd. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat inmiddels in een vergelijkbare zaak een zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft plaatsgevonden, zodat daarover op korte termijn een uitspraak te verwachten is. Op deze vragen zal de voorzieningenrechter nu dus niet ingaan en hij zal meteen overgaan tot een belangenafweging.
8. Het belang van verzoeker is om in afwachting van de uitkomst van het beroep te kunnen blijven werken zonder tewerkstellingsvergunning en opvang van de gemeente te behouden.
9. Het belang van de staatssecretaris hangt samen met het uitzonderlijke karakter van de bescherming voor ontheemde derdelanders. Derdelanders met een tijdelijk verblijfsrecht in Oekraïne hebben op basis van de facultatieve bepaling in Nederland onmiddellijke en tijdelijke bescherming gekregen. De staatssecretaris heeft belang bij het naleven van de beëindiging ervan.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van onverwijlde spoed die gelet op de betrokken belangen vereist dat er een voorlopige voorziening wordt getroffen. Voor zover verzoeker wijst op zijn recht op opvang geldt dat hij voor opvang terecht kan bij het COa in dezelfde gemeente. Hij heeft niet onderbouwd dat deze opvang niet voldoet aan de eisen die de Richtlijn Tijdelijke Bescherming stelt. Aan dit belang komt daarom weinig gewicht toe. Met betrekking tot het recht om te werken zonder tewerkstellingsvergunning geldt dat verzoeker al in de brief van 29 januari 2024 is geïnformeerd dat hij daarvoor een tewerkstellingsvergunning moet aanvragen. Verzoeker heeft niet toegelicht of hij dat heeft gedaan of waarom dat niet van hem verlangd kan worden. Voor verzoeker staat dus een andere weg open om te kunnen blijven werken en niet is gebleken dat hij daarvan geen gebruik kan maken. Daar komt bij dat verzoeker ook in de opvang van het COa wordt voorzien van de eerste levensbehoeften. Dit samen maakt dat aan een beletsel om zelf te werken slechts beperkt gewicht toekomt. Onder deze omstandigheden wegen de belangen van de staatssecretaris tot het naleven van de beëindiging van de tijdelijke bescherming zwaarder dan de belangen van verzoeker.
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL23.30358.
2.Artikel 8:83, vierde lid, van de Awb maakt dat mogelijk.
3.Dat staat in artikel 8:81 van de Awb.