ECLI:NL:RBDHA:2024:3589

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
NL23.39589
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag op basis van internationale bescherming in Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritreeër, zijn asielaanvraag in Nederland niet-ontvankelijk verklaard zag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had op 18 december 2023 besloten dat de asielaanvraag niet-ontvankelijk was omdat de eiser al internationale bescherming in Duitsland genoot. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij geen redelijke band met Duitsland had en dat hij vreesde voor zijn veiligheid daar.

De rechtbank heeft op 29 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk. De rechtbank overwoog dat de eiser in Duitsland internationale bescherming had en dat de door hem aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om de niet-ontvankelijkheid van zijn aanvraag te weerleggen. De rechtbank stelde vast dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was, wat betekent dat verweerder ervan uit mocht gaan dat Duitsland zijn verplichtingen ten aanzien van internationale bescherming nakomt.

De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiser niet slaagden. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep ongegrond was. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39589

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Solomon als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te hebben. Hij heeft op 20 november 2023 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw, [1] omdat eiser al internationale bescherming in Duitsland heeft.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert het volgende aan. Hij heeft geen dusdanige band met Duitsland dat het voor hem redelijk is om naar Duitsland terug te keren. Eiser wijst daarbij op de omstandigheden dat hij iedere twee jaar zijn verblijfsrecht moet verlengen en dat het niet mogelijk is om in Duitsland zijn recht op gezinshereniging te effectueren. Daarnaast kan niet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland. Duitsland handelt in strijd met de Gezinsherenigingsrichtlijn [2] en het IVRK, [3] door een beleid te hanteren waarbij ieder jaar slechts duizend statushouders met subsidiaire bescherming recht hebben op gezinshereniging. In dat verband heeft verweerder zijn vergewisplicht geschonden. Verweerder miskent tot slot dat eiser meerdere pogingen heeft ondernomen om hulp te krijgen voor zijn problemen. Deze pogingen waren echter niet succesvol.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een asielvergunning voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk worden verklaard indien de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet. Artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb [4] bepaalt dat de aanvraag slechts niet-ontvankelijk wordt verklaard als de vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan. Bij de beoordeling daarvan worden op grond van het derde lid alle relevante feiten en omstandigheden betrokken, waaronder de aard, duur en omstandigheden van het eerdere verblijf.
5. Het is niet in geschil dat eiser in Duitsland internationale bescherming heeft. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling [5] dat alleen al om die reden is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb. [6] De door eiser aangevoerde omstandigheden leiden niet tot een andere conclusie. De beroepsgrond faalt.
6. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat Duitsland zijn verplichtingen zal nakomen jegens personen die internationale bescherming in Duitsland genieten. De enkele stelling van eiser dat Duitsland in strijd met de Gezinsherenigingsrichtlijn en het IVRK handelt, slaagt niet. Eiser heeft niet met landeninformatie aangetoond welk beleid Duitsland hanteert ten aanzien van het recht op het gezinshereniging en hij heeft ook niet onderbouwd dat Duitsland met zijn beleid in strijd met zijn internationale verplichtingen handelt. Bovendien kan eiser in Duitsland klagen bij de autoriteiten en zich zo nodig tot de rechter wenden indien hij meent dat zijn rechten worden geschonden. In dat verband wordt vastgesteld dat eiser zich niet eerder heeft beklaagd over de gezinsherenigingsprocedure bij de (hogere) Duitse autoriteiten. Daarnaast is niet gebleken dat klagen voor eiser niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond dat verweerder zijn vergewisplicht heeft geschonden slaagt ook niet, nu eiser geen concrete aanknopingspunten heeft aangedragen waaruit volgt dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Verweerder is dan ook niet gehouden nader onderzoek te doen of ten aanzien van Duitsland nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
7. Voor zover eiser stelt dat hij in Duitsland vreest voor zijn veiligheid, geldt dat niet is gebleken dat de Duitse autoriteiten eiser niet kunnen of willen beschermen. Verweerder heeft in dat verband terecht overwogen dat eiser in het verleden aangifte heeft gedaan bij de Duitse politie. Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens een onderzoek ingesteld, wat getuigt van de intentie van de Duitse autoriteiten om eiser te helpen en te beschermen. Ook heeft verweerder terecht opgemerkt dat de Duitse autoriteiten eiser in het verleden hebben geholpen bij het recht zetten van een antecedentenblokkade.
8. De conclusie van het voorgaande is dat geen van de beroepsgronden slaagt. De aanvraag is dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Richtlijn 2003/86/EG.
3.International Verdrag Inzake de Rechten van het Kind.
4.Vreemdelingenbesluit 2000.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Zie de uitspraak van 6 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2621, r.o. 4.1.