Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
De gronden van de maatregel van bewaring
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vreemdelingenbewaring van een Algerijnse eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de eiser op 22 februari 2024 in vreemdelingenbewaring gesteld op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser was het niet eens met deze maatregel en heeft beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 4 maart 2024 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd de staatssecretaris vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank beoordeelde of de bewaring rechtmatig was en of er voldoende gronden waren voor de maatregel.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had aangetoond dat er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Dit werd onderbouwd door de vaststelling dat de eiser Nederland op een illegale manier was binnengekomen en dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had. De rechtbank oordeelde dat de zware grond onder 3a en de lichte gronden onder 4c en 4d voldoende waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. De beroepsgrond van de eiser werd verworpen, en de rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was geweest tot het moment van het sluiten van het onderzoek.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter D. Verduijn, in aanwezigheid van griffier S.J. Valk, en werd openbaar gemaakt op 6 maart 2024. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.