ECLI:NL:RBDHA:2024:3543

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
NL24.6889
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en afwijzing verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vreemdelingenbewaring van een Algerijnse eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de eiser op 22 februari 2024 in vreemdelingenbewaring gesteld op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser was het niet eens met deze maatregel en heeft beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 4 maart 2024 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd de staatssecretaris vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank beoordeelde of de bewaring rechtmatig was en of er voldoende gronden waren voor de maatregel.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had aangetoond dat er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Dit werd onderbouwd door de vaststelling dat de eiser Nederland op een illegale manier was binnengekomen en dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had. De rechtbank oordeelde dat de zware grond onder 3a en de lichte gronden onder 4c en 4d voldoende waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. De beroepsgrond van de eiser werd verworpen, en de rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was geweest tot het moment van het sluiten van het onderzoek.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter D. Verduijn, in aanwezigheid van griffier S.J. Valk, en werd openbaar gemaakt op 6 maart 2024. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.6889
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Inleiding

Op 22 februari 2024 heeft de staatssecretaris eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Elhaddouchi. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2001.

De gronden van de maatregel van bewaring

2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht aan Spanje als bedoeld in de Dublinverordening. Verder bestaat er een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). De staatssecretaris heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten
of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
De staatssecretaris heeft ter zitting de zware gronden onder 3c en 3k prijsgegeven.
3. De rechtbank oordeelt dat de zware grond onder 3a feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser betoogt dat deze grond hem niet mag worden tegengeworpen, omdat hij zich na aankomst in Nederland tijdig heeft gemeld voor asiel. Dit betoog slaagt niet. Eiser heeft namelijk in Spanje een asielaanvraag ingediend, en mocht niet vrij reizen binnen de EU. Hij is dus op een illegale manier Nederland ingereisd. Ook de lichte gronden onder 4c en 4d zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser staat niet op een adres ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) en heeft onvoldoende middelen van bestaan. Daardoor is er een risico dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken.
4. De zware grond onder 3a en de lichte gronden onder 4c en 4d zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat er een significant risico op onttrekking bestaat. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
5. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 maart 2024

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.