ECLI:NL:RBDHA:2024:3542

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
NL24.5099 en NL24.5103
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvragen wegens verantwoordelijkheid Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2024 uitspraak gedaan over de asielaanvragen van twee eisers, die niet in behandeling zijn genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen, waardoor de beroepen van de eisers niet-ontvankelijk zijn verklaard. De eisers hebben op 12 februari 2024 beroepschriften ingediend, maar hebben geen gronden van beroep vermeld. De rechtbank heeft hen verzocht om deze gronden binnen vijf werkdagen in te dienen, maar hier is geen gehoor aan gegeven. Op 28 februari 2024 is hen nogmaals de gelegenheid geboden om toe te lichten waarom de gronden niet zijn ingediend, maar ook hierop is geen reactie gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen verschoonbare redenen zijn voor de termijnoverschrijding en dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn die een gedwongen overdracht zouden kunnen schenden van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft daarom de beroepen met toepassing van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.5099 en NL24.5103
V-nummers: [Nummer 1] en [Nummer 2]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[Naam 1], eiseres,

[Naam 2], eiser,
hierna tezamen: eisers,
(gemachtigde: mr. J.M. Bell),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Procesverloop

Bij besluiten van 9 februari 2024 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen op 7 maart 2024 op zitting behandeld. Eisers en hun gemachtigde zijn niet verschenen noch hebben zij anderszins laten horen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaken ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb [2] bevat het beroepschrift de gronden van beroep. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, kan ingevolge artikel 6:6 van de Awb het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2. Eisers hebben geen gronden van beroep vermeld in de beroepschriften van 12 februari 2024. De rechtbank heeft eisers om deze reden bij berichten van 12 februari 2024 verzocht om de gronden alsnog binnen vijf werkdagen in te dienen. Daarbij is eisers medegedeeld dat de beroepen anders niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard. Er zijn daarop geen gronden ingediend. Vervolgens heeft de rechtbank eisers op 28 februari 2024 de gelegenheid geboden om toe te lichten waarom de gronden van beroep niet zijn ingediend.
3. Eisers hebben tot aan het moment van het sluiten van het onderzoek geen gronden van beroep ingediend. Gesteld noch gebleken is dat in het geval van eisers sprake is van verschoonbare redenen voor de termijnoverschrijding.
4. Gelet hierop dient de rechtbank slechts de vraag te beantwoorden of het digitale dossier aanleiding geeft om aan te nemen dat sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten of omstandigheden als bedoeld in het arrest Bahaddar. [3] Dergelijke bijzondere feiten of omstandigheden doen zich voor, indien hetgeen is aangevoerd en overgelegd onmiskenbaar tot het oordeel leidt dat gedwongen overdracht schending zou opleveren van artikel 3 van het EVRM. [4] Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan geen sprake.
5. De rechtbank zal de beroepen dan ook met toepassing van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren vanwege het ontbreken van de gronden van beroep.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en het proces-verbaal daarvan is openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.EHRM 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494.
4.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.