ECLI:NL:RBDHA:2024:3541

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
NL24.6122
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling; rechtmatigheid van de maatregel en afwijzing verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, die stelt de Egyptische nationaliteit te bezitten, is op 7 februari 2024 in vreemdelingenbewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding wordt aangemerkt. Tijdens de zitting op 26 februari 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de staatssecretaris vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring van eiser rechtmatig is. De staatssecretaris heeft als grond voor de bewaring aangevoerd dat eiser zich aan het toezicht heeft onttrokken, wat door de rechtbank als feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is beoordeeld. Eiser had zich op 11 november 2023 met onbekende bestemming uit de opvang verwijderd en had geen melding gemaakt van zijn illegale verblijf. De rechtbank verwierp het argument van eiser dat de lange wachttijden in zijn asielprocedure een rechtvaardiging zouden vormen voor zijn vertrek.

De rechtbank concludeert dat de zware gronden voor de bewaring, zoals het onttrekken aan het toezicht en het niet opvolgen van een terugkeerbesluit, voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser's verzoek om een lichter middel, zoals een meldplicht, werd afgewezen, omdat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat er een risico bestond dat eiser zich opnieuw aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de uitzetting van eiser voortvarend ter hand had genomen en dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.6122
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. A. Hol), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Inleiding

Op 7 februari 2024 heeft de staatssecretaris eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 26 februari 2024 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Cherradi. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt dat hij de Egyptische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 2000.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
De staatssecretaris heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser is op 11 november 2023 met onbekende bestemming (MOB) uit de opvang vertrokken. Hij heeft zich daarmee aan het toezicht onttrokken en hij heeft bij de autoriteiten geen melding gedaan van zijn (na de afwijzing van zijn asielaanvraag) illegale verblijf. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat dit niet aan hem mag worden tegengeworpen omdat hij is vertrokken vanwege de lange wachttijd in zijn asielprocedure. Dat procedures lang duren heeft gevolgen voor vreemdelingen, maar is geen rechtvaardiging om MOB te vertrekken en zich aan het toezicht te onttrekken. Ook de zware grond onder 3c is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser heeft geen gevolg gegeven aan het aan hem opgelegde terugkeerbesluit van 8 januari 2024. Eiser stelt dat hij hiervan niet op de hoogte was, omdat hij niet in de opvang verbleef. Eiser kon echter wel op de hoogte zijn van zijn vertrekplicht, omdat het terugkeerbesluit op 15 januari 2024 is gepubliceerd in de Staatscourant, en dus op de juiste wijze is bekendgemaakt. Ook deze grond mag aan eiser worden tegengeworpen.
4. De zware gronden onder 3b en 3c zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De overige daaraan ten grondslag gelegde gronden behoeven geen bespreking meer.
Het lichter middel
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht. Er is sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden: eiser is vanwege de lange wachttijd uit de opvang vertrokken en was daardoor ook niet op de hoogte van het terugkeerbesluit.
6. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden voor de maatregel en de motivering daarvan volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser is op 11 november 2023 ook MOB vertrokken. Zoals hiervoor onder 3. is overwogen kon hij op de hoogte zijn van het terugkeerbesluit en mag dit aan eiser worden tegengeworpen. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is. Op 13 februari 2024 is een vertrekgesprek gevoerd met eiser en op 14 februari 2024 is een aanvraag voor een laissez-passer (lp) ingediend bij de Egyptische autoriteiten. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de uitzetting van eiser daarmee voldoende voortvarend ter hand heeft genomen.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 februari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.