ECLI:NL:RBDHA:2024:3538

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
NL24.5908
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en voortvarendheid van de staatssecretaris

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vreemdelingenbewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser is op 14 februari 2024 in vreemdelingenbewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Tijdens de zitting op 26 februari 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de staatssecretaris vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft beoordeeld of de maatregel van bewaring rechtmatig was. Eiser heeft de gronden voor de bewaring niet betwist, maar voerde aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure naar Marokko. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op 16 februari 2024 een aanvraag voor een laissez-passer heeft ingediend en dat er op 19 februari 2024 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat de gronden voor de bewaring gerechtvaardigd zijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft ook ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was, maar heeft dit niet vastgesteld. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. Spelt, in aanwezigheid van griffier S.J. Valk, en is openbaar gemaakt op 29 februari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.5908
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C. Chen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Inleiding

Op 14 februari 2024 heeft de staatssecretaris eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 26 februari 2024 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Cherradi. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2000.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). De staatssecretaris heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
De voortvarendheid
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser naar Marokko. Eiser heeft na de overdracht vanuit Zweden meteen bij de Koninklijke Marechaussee aangegeven dat hij zo snel mogelijk terug wil naar Marokko. Ook belt hij vanaf 15 februari 2024 elke dag (soms meerdere keren) met de Marokkaanse autoriteiten, maar het lukt hem niet om iemand te spreken te krijgen. Eiser had dit willen aangeven in het vertrekgesprek van 19 februari 2024, maar dit lukte niet, omdat de verbinding met de telefonische tolk werd verbroken en het gesprek toen is afgemaakt in het Engels. Mede gelet op het meewerken van eiser zelf, handelt de staatssecretaris volgens eiser onvoldoende voortvarend. Uit het dossier blijkt niet dat de aanvraag voor een laissez- passer (lp) inmiddels is doorgestuurd naar de Marokkaanse autoriteiten. Ook klopt het niet dat de staatssecretaris daarna volledig afhankelijk zou zijn van de medewerking van Marokko.
5. De rechtbank overweegt als volgt. De staatssecretaris heeft op 16 februari 2024 de lp-aanvraag naar de Directie Internationale Aangelegenheden (DIA) gestuurd. Die heeft op 19 februari 2024 aangegeven dat er nog vingerafdrukken nodig zijn. Op 19 februari 2024 is ook een vertrekgesprek gevoerd met eiser. De vingerafdrukken zijn afgenomen op 23 februari 2024. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft op de zitting gezegd dat de lp- aanvraag nu zo snel mogelijk zal worden ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de uitzetting van eiser hiermee voldoende voortvarend ter hand heeft genomen. Dat eiser steeds belt met de Marokkaanse autoriteiten, maar geen contact krijgt, en dit naar eigen zeggen niet kon aangeven in het vertrekgesprek, leidt niet tot een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
6. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 februari 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.