ECLI:NL:RBDHA:2024:3531

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
NL23.39592 en NL23.39594
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Roma uit Noord-Macedonië door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 11 maart 2024, zijn de asielaanvragen van twee Roma-burgers uit Noord-Macedonië afgewezen als kennelijk ongegrond. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, stelden dat zij vanwege hun etniciteit en de situatie van Roma in Noord-Macedonië niet veilig konden terugkeren. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen afgewezen op basis van artikel 30b van de Vreemdelingenwet, waarbij werd gesteld dat Noord-Macedonië een veilig land van herkomst is, ook voor Roma. De rechtbank behandelde het beroep op 29 februari 2024 en oordeelde dat de staatssecretaris de gestelde problemen van de eisers niet als relevante elementen had vastgesteld, maar dat dit gebrek niet leidde tot schade voor de eisers. De rechtbank concludeerde dat de asielaanvragen terecht waren afgewezen, omdat de eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat Noord-Macedonië geen veilig land van herkomst is. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet konden aantonen dat hun situatie hen zou uitsluiten van bescherming en dat de staatssecretaris terecht een vertrektermijn had onthouden. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tot betaling van proceskosten aan de eisers, vastgesteld op € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.39592 en NL23.39594

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer 1]
[Naam 2], eiseres
V-nummer: [Nummer 2]
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

ProcesverloopBij besluiten van 18 december 2023 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2024 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [Geboortedatum] en [Geboortedatum 2] en burgers van de Republiek Noord-Macedonië te zijn. Verder stellen zij tot de bevolkingsgroep Roma te behoren. Zij hebben op 16 november 2023 asielaanvragen in Nederland ingediend.
2. In de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. [1] Verweerder heeft de door eisers gestelde nationaliteit, identiteit en herkomst geloofwaardig geacht. Volgens verweerder kunnen eisers terugkeren naar Noord-Macedonië omdat het een veilig land van herkomst is, ook voor personen die behoren tot de Roma.
3. Eisers zijn het niet eens met de bestreden besluiten en voeren daartegen het volgende aan. Verweerder miskent de situatie van Roma in Noord-Macedonië door te stellen dat de gestelde problemen uitsluitend economische problemen zijn. De gestelde problemen hebben namelijk raakvlakken met het EVRM. [2] Verder is Noord-Macedonië geen veilig land van herkomst voor Roma. Onder verwijzing naar een uitspraak van het EHRM [3] van 13 december 2022 [4] stellen eisers dat Roma een kwetsbare positie hebben. Uit de uitspraak blijkt dat de overheid van Noord-Macedonië te weinig doet om etnische segregatie in het onderwijs tegen te gaan. Uit eisers eigen verklaringen volgt verder dat zij geen, althans zeer beperkt, onderwijs hebben genoten. Dit verkleint de kansen op de arbeidsmarkt en zorgt er ook voor dat de kans om rechten te effectueren wordt verkleind. Het is niet mogelijk om het inkomen aan te vullen met sociale voorzieningen, aangezien eisers voor één jaar van sociale voorzieningen worden uitgesloten bij terugkeer naar Noord-Macedonië. Nu de asielaanvragen van eisers ten onrechte zijn afgewezen als kennelijk ongegrond, is eveneens ten onrechte een vertrektermijn onthouden. Eisers wijzen er in dit verband ook op dat zij ernstig zieke kinderen hebben. Tot slot is ten onrechte een inreisverbod uitgevaardigd.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Verweerder heeft in de bestreden besluiten ten onrechte overwogen dat eisers gestelde problemen vanwege het behoren tot de Roma geen raakvlakken hebben met het vluchtelingschap of artikel 3 van het EVRM. Eisers stellen immers te worden gediscrimineerd omdat zij Roma zijn. Discriminatie kan onder omstandigheden leiden tot een daad van vervolging. [5] In paragraaf C1/4.4 van de Vc worden onder relevante elementen verstaan relevante gestelde gegevens die zien op de persoon van de vreemdeling en relevante gestelde gebeurtenissen. Verder wordt in Werkinstructie 2014/10 genoemd dat een relevant element een feit of omstandigheid is dat raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn en in verband staat met vluchtelingschap dan wel artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft daarom ten onrechte eisers gestelde problemen wegens het behoren tot de Roma bevolkingsgroep niet vastgesteld en beoordeeld als een apart relevant element. Er is dus sprake van een motiveringsgebrek in de bestreden besluiten. De beroepsgrond slaagt.
5. De rechtbank ziet aanleiding om het vastgestelde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [6] te passeren, nu niet is gebleken dat eisers door het gebrek in hun belangen zijn geschaad. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat eisers gestelde problemen wegens het behoren tot de Roma door verweerder in de bestreden besluiten wel zijn beoordeeld, maar dat verweerder slechts heeft nagelaten deze gestelde problemen als relevant element vast te stellen. Verweerder heeft in de bestreden besluiten genoemd dat Roma het lastig hebben in Noord-Macedonië, maar door eisers niet aannemelijk is gemaakt dat de ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor hen onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt nu eisers het tegendeel niet aannemelijk hebben gemaakt. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
6. Het is niet in geschil dat Noord-Macedonië in het algemeen een veilig land van herkomst is. [7] Verder heeft de Afdeling [8] bij uitspraak van 12 januari 2017 geoordeeld dat verweerder Noord-Macedonië, ook voor Roma, terecht heeft aangewezen als veilig land van herkomst. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat niet langer van dat uitgangspunt kan worden uitgegaan. De verwijzing naar de uitspraak van het EHRM is daartoe onvoldoende. Deze uitspraak heeft namelijk uitsluitend betrekking op twee scholen gedurende de schooljaren 2017 tot 2019. Het is daarmee niet aannemelijk geworden dat etnische segregatie op scholen nog steeds in Noord-Macedonië plaatsvindt, dan wel dat Noord-Macedonië daarmee geen veilig land van herkomst voor Roma is. Verweerder heeft in dat verband terecht opgemerkt dat eisers niet nader hebben geconcretiseerd hoe deze uitspraak ziet op hun situatie. Verweerder heeft er ook terecht op gewezen dat volgens eisers eigen verklaringen het oudste kind van eisers toegang tot school had en de andere kinderen nog te jong waren om naar school te gaan. Ook heeft verweerder in de bestreden besluiten met recente landeninformatie onderbouwd dat Noord-Macedonië vooruitgang boekt ten aanzien van de integratie van Roma. De enkele stelling dat eisers bij terugkeer naar Noord-Macedonië voor één jaar zijn uitgesloten van sociale voorzieningen omdat zij Roma zijn, hebben zij niet onderbouwd met stukken. De beroepsgrond faalt.
7. Eiser hebben niet aannemelijk gemaakt dat Noord-Macedonië voor Roma geen veilig land van herkomst is. Dit betekent dat er een algemeen rechtsvermoeden is dat eisers geen bescherming nodig hebben. In dat kader heeft verweerder terecht overwogen dat het beperkte opleidingsniveau van eisers niet maakt dat zij zich niet kunnen beklagen en/of hulp kunnen vragen bij de autoriteiten van Noord-Macedonië bij eventuele problemen. Niet is gebleken dat dit onmogelijk dan wel bij voorbaat zinloos is voor eisers. Ook is niet gebleken dat eisers in het verleden zich hebben gewend tot de autoriteiten, waardoor de eigen ervaring van eisers geen aanleiding geeft voor de conclusie dat de autoriteiten van Noord-Macedonië eisers niet willen of kunnen helpen.
8. De asielaanvragen van eisers zijn terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft daarom een vertrektermijn kunnen onthouden op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw. De stelling van eisers dat het onthouden van een vertrektermijn klemt met de omstandigheid dat zij ernstige zieke kinderen hebben, is door hen niet nader onderbouwd met recente (medische) stukken. Nu een vertrektermijn is onthouden, was verweerder gehouden een inreisverbod uit te vaardigen op grond van artikel 66a, eerste lid, onder a, van de Vw. De beroepsgronden falen.
9. De beroepen zijn ongegrond.
10. Omdat met toepassing van artikel 6:22 van de Awb een gebrek in de bestreden besluiten is gepasseerd, bestaat er aanleiding om verweerder in de proceskosten van eisers te veroordelen. Deze kosten worden op grond van het Bpb [9] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1). De beroepen van eisers worden ten behoeve van de proceskostenveroordeling vanwege de samenhang als één zaak beschouwd op grond van artikel 3 van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
3.Europese Hof voor de Rechten van de Mens.
4.ECLI:CE:ECHR:2022:1213JUD001181120 (
5.Zie paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
6.Algemene wet bestuursrecht.
7.Zie voor de laatste herbeoordeling de kamerbrief van 5 juli 2023 ‘Herbeoordeling veilige landen van herkomst – Albanië, Noord-Macedonië en Montenegro’.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.Besluit proceskosten bestuursrecht.