In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 11 maart 2024, zijn de asielaanvragen van twee Roma-burgers uit Noord-Macedonië afgewezen als kennelijk ongegrond. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, stelden dat zij vanwege hun etniciteit en de situatie van Roma in Noord-Macedonië niet veilig konden terugkeren. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen afgewezen op basis van artikel 30b van de Vreemdelingenwet, waarbij werd gesteld dat Noord-Macedonië een veilig land van herkomst is, ook voor Roma. De rechtbank behandelde het beroep op 29 februari 2024 en oordeelde dat de staatssecretaris de gestelde problemen van de eisers niet als relevante elementen had vastgesteld, maar dat dit gebrek niet leidde tot schade voor de eisers. De rechtbank concludeerde dat de asielaanvragen terecht waren afgewezen, omdat de eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat Noord-Macedonië geen veilig land van herkomst is. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet konden aantonen dat hun situatie hen zou uitsluiten van bescherming en dat de staatssecretaris terecht een vertrektermijn had onthouden. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tot betaling van proceskosten aan de eisers, vastgesteld op € 1.750,-.