Op 14 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vreemdeling uit Oekraïne, die verzocht om een voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 7 februari 2024 besloten dat de vreemdeling met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft en dat hij de Europese Unie binnen vier weken na 4 maart 2024 moet verlaten. Dit besluit was gebaseerd op het vervallen van de tijdelijke bescherming onder Richtlijn 2001/55/EG. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld, dat bekend is onder zaaknummer NL24.7514, en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen te behouden tijdens de behandeling van het beroep.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek kennelijk gegrond verklaard en uitspraak gedaan zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter oordeelde dat de procedure zich niet leent voor een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, maar dat de vreemdeling behandeld moet worden als een vreemdeling die nog onder de werking van de Richtlijn 2011/55/EG valt totdat op het beroep is beslist. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 875,-.
De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.