ECLI:NL:RBDHA:2024:3528

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
NL24.8602
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

Op 15 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring opgelegd aan eiser door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel van bewaring was op 28 januari 2024 opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 8 maart 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting zal worden behandeld.

De rechtbank overweegt dat als de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is, zij het beroep gegrond kan verklaren en de maatregel kan opheffen. De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van de maatregel getoetst en vastgesteld dat deze tot het sluiten van het vorige onderzoek rechtmatig was. De beoordeling van het voortduren van de maatregel is dus beperkt tot de periode na 6 februari 2024.

Eiser heeft aangevoerd dat hij volledig meewerkt aan zijn uitzetting en dat de staatssecretaris te laat handelt in het proces. De rechtbank concludeert echter dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt en dat de termijn voor het verzenden van stukken naar de Marokkaanse autoriteiten niet onredelijk is. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet verplicht is om een concrete termijn voor de uitzetting te geven, aangezien dit afhankelijk is van de medewerking van de autoriteiten. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.8602

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. Akkas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

1. De staatssecretaris heeft op 28 januari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
2. Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
3. De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
4. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 8 maart 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting zal worden behandeld. [1]

Overwegingen

5. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
6. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 9 februari 2024 [2] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 6 februari 2024).
7. Eiser voert aan dat hij volledig meewerkt aan zijn uitzetting en zo snel mogelijk wil worden uitgezet. Op 16 februari 2024 heeft hij een kopie van zijn paspoort en geboorteakte overgelegd. De staatssecretaris heeft aangegeven dat deze stukken pas op 26 februari 2024 naar de Marokkaanse autoriteiten verzonden zullen worden. Eiser meent dat dit heel erg laat is. Daardoor duurt de bewaring mogelijk onnodig langer voort. Dit getuigt niet van voortvarendheid. Ook meent eiser dat de staatssecretaris concreet zal moeten aangeven binnen welke termijn eiser uitgezet kan worden.
8. De beroepsgrond slaagt niet. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat er een lp-aanvraag voor eiser is verzonden en hierop op 13 februari 2024 is gerappelleerd. Op 16 februari 2024 heeft eiser een kopie van zijn paspoort en geboorteakte overgelegd en aangegeven dat hij zo spoedig mogelijk naar Marokko wil vertrekken omdat zijn moeder ziek is. Op 22 februari 2024 heeft DT&V een brief aan de vertegenwoordiger van het Marokkaanse Consulaat overhandigd, waarin alle bevestigde zaken staan die in afwachting zijn van afgifte van een lp en zaken waarvan de nationaliteit niet bevestigd is. Eisers zaak valt onder één van deze categorieën. Op 26 februari 2024 heeft de staatssecretaris aanvullende stukken verzonden naar de Marokkaanse vertegenwoordiging. Hoewel de staatssecretaris op dit punt wellicht sneller had kunnen handelen, acht de rechtbank de termijn waarbinnen de staatssecretaris de stukken heeft verstuurd niet onredelijk lang. Verder blijkt uit de voortgangsrapportage dat de staatssecretaris op 26 februari 2024 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Daarin heeft de staatssecretaris onder meer aan eiser gevraagd of hij geïnteresseerd is in het programma van Joint Reintegration Services, een re-integratie programma van de Europese Unie waarbij eiser ondersteuning krijgt in Marokko. Inmiddels heeft eiser een inschrijfformulier ingevuld en is er voor eiser een zaak aangemaakt. Gelet op deze gang van zaken oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan eisers uitzetting.
De rechtbank oordeelt verder dat, anders dan eiser stelt, de staatssecretaris niet concreet hoeft aan te geven binnen welke termijn eiser wordt uitgezet. Bovendien is de staatssecretaris voor het verloop van het lp-traject afhankelijk van de medewerking van de desbetreffende autoriteiten.
9. De rechtbank ziet ambtshalve toetsend [3] ook geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring, bij afweging van alle daarbij betrokken belangen, op dit moment niet langer rechtmatig kan worden geacht.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.G.C. Lelifeld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dit is mogelijk op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
2.In de zaak NL24.3027 (niet gepubliceerd).
3.Vergelijk het arrest HvJEU van 8 november 2023, ECLI:EU:C:2022:858.