ECLI:NL:RBDHA:2024:3524
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Tijdelijke bescherming en ordemaatregel in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. P.H. Hillen, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming eindigt op 4 maart 2024. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om te bepalen dat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen behoudt gedurende de behandeling van het beroep.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, buiten zitting uitspraak gedaan. De rechter oordeelde dat het beëindigen van de tijdelijke bescherming verzoeker zou uitsluiten van de rechten die aan deze status zijn verbonden, wat een situatie van onverwijlde spoed met zich meebracht. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen, omdat het belang van verzoeker om de voorzieningen te behouden zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om deze per direct te beëindigen.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 875, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.