ECLI:NL:RBDHA:2024:3519

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
SGR 22/3228
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betalingsregeling en aflossingscapaciteit in het kader van AIO-aanvulling en AOW-pensioen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. V.C.D. Klaassen, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, vertegenwoordigd door J.Y. van den Berg. Eiser heeft een AIO-aanvulling ontvangen en is in geschil over een betalingsregeling die is afgesproken na een te veel ontvangen bedrag. Het primaire besluit van 15 december 2021 hield in dat verweerder maandelijks € 197,23 zou inhouden op het AOW-pensioen en de AIO-aanvulling van eiser. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit is ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 15 april 2022. Eiser heeft beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij onvoldoende geld overhoudt voor zijn levensonderhoud door de hoogte van de aflossing.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak vastgesteld, waaronder eerdere besluiten van verweerder over terugbetalingen en de aflossingscapaciteit van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aflossingscapaciteit van eiser correct is vastgesteld op € 197,23, maar dat de berekening in het bestreden besluit onjuist was. Eiser heeft zijn maandelijkse inkomsten en lasten gepresenteerd, waaruit blijkt dat hij na aftrek van zijn lasten voldoende geld overhoudt voor zijn levensonderhoud. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht het bedrag van € 197,23 heeft verrekend met de uitkeringen van eiser en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3228

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: J.Y. van den Berg).

Inleiding

Bij besluit van 15 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder met eiser een betalingsregeling afgesproken. Het teveel ontvangen bedrag houdt verweerder vanaf januari 2022 in nieuwe maandelijkse termijnen van € 197,23 in op het AOW-pensioen en de AIO-aanvulling van eiser.
Bij besluit van 15 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser ontvangt in ieder geval al sinds 2010 een AIO-aanvulling. Bij besluit van
4 juni 2010 heeft verweerder eiser verzocht om € 19.098,82 in één keer terug te betalen, omdat eiser niet naar aanleiding van de brief van 16 april 2010 het bedrag had overgemaakt en niet had meegewerkt aan een betalingsregeling.
1.2.
Bij besluit van 18 april 2011 heeft verweerder de definitieve beslissing genomen over de te veel ontvangen AIO-aanvulling. Door een wijziging in het (gezins)inkomen is de AIO-aanvulling aangepast. Eiser heeft € 17.362,56 teveel AIO-aanvulling ontvangen. daarnaast is aan eiser een maatregel van € 1.736,26 opgelegd, omdat eiser het bezit van een woning en grond op Tunesië niet heeft gemeld. In totaal moest eiser vanwege dit besluit een bedrag van € 19.098,82 terugbetalen. Doordat eiser destijds geen aflossingscapaciteit had, is hij tijdelijk vrijgesteld van de terugbetalingsverplichting.
1.3.
Bij besluit van 14 oktober 2013 heeft verweerder bepaald dat met ingang van oktober 2013 elke maand gedurende 173 maanden een bedrag van € 100,- wordt ingehouden. Ook houdt verweerder nog een maand een bedrag van € 36,26 in. Deze betalingsregeling is opgelegd omdat eiser een woning en grond bezit in Tunesië en dit niet heeft gemeld. Voorts is gebleken dat eiser in maart 2013 een betaling heeft ontvangen van het bedrijfspensioen voor Bouwnijverheid van € 3.654,94. Eiser had van deze nabetaling tenminste een bedrag moeten aanwenden om de schuld bij verweerder terug te betalen.
1.4.
Bij besluit van 12 november 2020 heeft verweerder vastgesteld dat eiser een aflossingscapaciteit heeft van € 2,70 per maand. Daarom wordt vanaf december 2020 maandelijks dit bedrag ingehouden op de AIO-aanvulling en AOW-pensioen van eiser.
1.5.
Bij het primaire besluit is verweerder met eiser een nieuwe betalingsregeling aangegaan. Verweerder had op dat moment nog een vordering op eiser openstaan van
€ 17.330,16. Het te veel ontvangen bedrag houdt verweerder vanaf januari 2022 in nieuwe maandelijkse termijnen van € 197,23 in op het AOW-pensioen en AIO-aanvulling van eiser.
1.6.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat gelet op de beslagvrije voet de aflossingscapaciteit van eiser correct is vastgesteld. Evenmin is sprake van kennelijk onredelijk resultaat.
2. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat hij daardoor onvoldoende geld overhoudt om te voorzien in zijn levensonderhoud. Hierbij heeft eiser gewezen op zijn netto-inkomsten en zijn maandelijkse lasten. Daarbij heeft hij ook verwezen naar de cijfers van het Nibud. Ook heeft eiser benadrukt dat hij vanwege zijn diabetes meer (voedings)kosten heeft. Ook kan eiser geen kleding en cadeautjes betalen.

Beoordeling door de rechtbank

3. Ter discussie staat of verweerder het maandelijkse aflossingsbedrag van eiser verder diende te verlagen. Eiser stelt namelijk dat hij geen € 197,23 per maand kan terugbetalen.
4.1
Op 1 januari 2021 is de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (de Wet) in werking getreden. Met deze wet is een standaard rekenwijze geïntroduceerd voor de berekening van de beslagvrije voet.
4.2
Op 11 maart 2022 heeft de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen (hierna: de minister) een brief aan de Tweede Kamer gestuurd. In die brief, met als onderwerp “Voortgang implementatie vereenvoudiging beslagvrije voet en programma stroomlijning keten voor derdenbeslag”, staat onder meer het volgende.
“In de loop van 2021 werd duidelijk dat de wet op onderdelen anders uitwerkt dan bij de voorbereiding ervan was voorzien. Het gaat om de beslagvrije voet voor AOW’ers en om woonlasten.
In de berekening van de beslagvrije voet wordt onder de nieuwe wet geen onderscheid meer gemaakt naar leeftijd. Mensen met beslag op hun inkomen vanaf de AOW-leeftijd zouden hierdoor een lagere beslagvrije voet krijgen dan onder de oude wetgeving. Eind 2021 bleek uit een analyse van signalen van de SVB dat de negatieve gevolgen van de wet voor AOW’ers groter zijn dan werd voorzien op basis van de uitgevoerde berekeningen bij de voorbereiding van de wet. In schrijnende situaties waarin de nieuwe beslagvrije voet leidt tot een grote inkomensachteruitgang incasseert de SVB uit coulance minder. Het is aan de burger om zelf inzicht te geven in zijn persoonlijke omstandigheden.”
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft aangenomen dat eiser een aflossingscapaciteit heeft van € 197,23. Echter, de berekening die in het bestreden besluit staat opgenomen, is onjuist. Op basis van de overgelegde stukken en de bankafschriften die eiser (na de zitting) op 7 december 2023 per e-mail nog heeft overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat de aflossingscapaciteit van eiser als volgt had moeten worden berekend.
5.1.
Uit de bankafschriften die eiser op 7 december 2023 heeft overgelegd blijkt dat eiser de volgende bedragen ontvangt per maand:
  • AOW/AIO/vakantiegeld € 1.193,26
  • Zorgtoeslag € 155,00
  • Huurtoeslag € 283,00
  • Pensioen BP Bouw € 37,95
-------------- +
Totaal € 1.669,21
5.2.
Eiser stelt dat hij € 867,66 kwijt is aan vaste lasten per maand. Dit volgt uit het door eiser zelf opgestelde overzicht. Dat zou betekenen dat eiser, na aftrek van de vaste lasten, € 801,55 (€ 1.669,21 minus € 867,66) overhoudt. Uitgaande van een bedrag van (maximaal) € 235,43 per maand voor voeding – op basis van de informatie van het Nibud van € 7,04 per dag – houdt eiser maandelijks € 566,12 (€ 801,55 minus € 235,43) over. Indien eiser maandelijks het aflossingsbedrag van € 197,23 terugbetaalt, houdt hij nog een bedrag van € 368,89 (€ 566,12 minus € 197,23) over. Dit betekent dat eiser voldoende geld overhoudt om aangepaste voeding, kleding en cadeautjes te kopen
5.3.
Overigens past verweerder blijkens het verhandelde tijdens de zitting inmiddels een overgangsregeling toe. Die regeling houdt het volgende in: het eerste jaar betaalt de betrokkene 50% van het maandelijkse aflossingsbedrag, het tweede jaar betaalt de betrokkene 75% van het totale aflossingsbedrag en het derde jaar betaalt de betrokkene tot de terugvordering is afbetaald 100% van het totale aflossingsbedrag. Vanwege deze overgangsregeling wordt vanaf augustus 2022 tot heden maandelijks slechts 50% van het totale aflossingsbedrag van € 197,23 ingehouden op de uitkering van eiser. Hiermee wordt eiser niet tekortgedaan door verweerder.
5.4.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij aldus onvoldoende geld overhoudt om in zijn levensonderhoud te voorzien, en dat hij daartoe noodgedwongen schulden maakt.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht maandelijks een bedrag van
€ 197,23 verrekend met het AOW-pensioen en de AIO-aanvulling van eiser. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr.L.Z. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.