ECLI:NL:RBDHA:2024:3515
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tijdelijke bescherming in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan op het verzoek van een verzoeker die tijdelijke bescherming geniet. Het bestreden besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gedateerd 7 februari 2024, meldde dat de tijdelijke bescherming van de verzoeker zou eindigen op 4 maart 2024. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen kan behouden tijdens de behandeling van het beroep.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, buiten zitting uitspraak gedaan. De rechter oordeelde dat het beëindigen van de tijdelijke bescherming na 4 maart 2024 zou betekenen dat de verzoeker geen aanspraak meer kan maken op de rechten die aan deze status zijn verbonden. Dit creëert een situatie van onverwijlde spoed, waardoor de voorzieningenrechter besloot het verzoek toe te wijzen.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van de verzoeker om de voorzieningen te behouden zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om deze onmiddellijk te beëindigen. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 875, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.