ECLI:NL:RBDHA:2024:3505

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
SGR 24/6 en SGR 24/46
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor bouwproject in Den Haag

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2024, wordt de afwijzing van de verzoeken om voorlopige voorziening behandeld. De verzoeksters, Stichting Bewonersorganisatie Bouwlust-Vrederust en Stichting SOS Den Haag, hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die is verleend voor de bouw van twee woongebouwen met 220 woningen en twee stallingsgarages aan het Steenzicht en Het Zicht te Den Haag. De voorzieningenrechter oordeelt dat de belangen van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, de vergunninghoudster Heijmans Vastgoed B.V. en de belanghebbende Stichting Staedion zwaarder wegen dan die van de verzoeksters. De voorzieningenrechter stelt vast dat de bouwwerkzaamheden al zijn gestart en dat het stilleggen van deze werkzaamheden aanzienlijke gevolgen zou hebben voor de betrokken partijen, vooral voor de toekomstige bewoners van de sociale huurwoningen. De voorzieningenrechter concludeert dat de verzoeksters niet voldoende zwaarwegende belangen hebben aangevoerd om de bouwwerkzaamheden te staken. De verzoeken worden afgewezen, wat betekent dat de bouwwerkzaamheden mogen doorgaan. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/6 en SGR 24/46
uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 maart 2024 in de zaken tussen

1.1.Stichting Bewonersorganisatie Bouwlust-Vrederust, te Den Haag, verzoekster 1

(gemachtigde: [naam 1] ),

2.Stichting SOS Den Haag, te Den Haag, verzoekster 2

(gemachtigde: [naam 2] )
Hierna ook gezamenlijk te noemen: verzoeksters
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college
(gemachtigde: mr. D.S.P. Roelands-Fransen).
Als derde-partijen nemen aan de zaken deel:
Heijmans Vastgoed B.V., te Rotterdam, vergunninghoudster, en
Stichting Staedion, te Den Haag, belanghebbende.
(gemachtigde: mr. J.A. Mohuddy).
Inleiding
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorziening van verzoeksters tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van twee woongebouwen met 220 woningen en twee stallingsgarages aan het [straatnaam 1] en [straatnaam 2] te Den Haag.
Met het besluit van 6 juni 2023 heeft het college de door vergunninghoudster gevraagde omgevingsvergunning verleend.
Met het bestreden besluit van 18 december 2023 op de bezwaren van verzoeksters is het college bij dit besluit gebleven. Verzoeksters hebben hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft op de verzoeken gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghoudster heeft ook schriftelijk gereageerd.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 1 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verzoeksters, vergezeld door [naam 3] ,
de gemachtigde van het college vergezeld door [naam 4] en [naam 5] , namens vergunninghoudster [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] en [naam 9] en namens belanghebbende [naam 10] , [naam 11] en [naam 12] .
Totstandkoming van het besluit
2. Vergunninghoudster heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van twee woongebouwen met 220 woningen en twee stallingsgarages. Dit bouwplan is voorzien ter plaatse van de inmiddels gesloopte woningen aan het [adres 1] en [adres 2] in Den Haag en maakt deel uit van een bredere gebiedsontwikkeling van Den Haag Zuidwest. Het bouwplan omvat 117 sociale huurwoningen en 103 woningen die bestemd zijn voor middenhuur.
2.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “het bouwen van een bouwwerk” en “het handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het college is daarbij op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten eerste, van de Wabo afgeweken van het bestemmingsplan.
2.2.
Met het bestreden besluit heeft het college het besluit van 6 juni 2023, conform het advies van de adviescommissie bezwaarschriften, onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 11 november 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo nog van toepassing is.
5. Vergunninghoudster en belanghebbende hebben zich op het standpunt gesteld dat verzoeksters geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit en dat de verzoeken reeds daarom moeten worden afgewezen.
5.1.
Uit de statuten van verzoekster 1 blijkt dat zij zich onder meer ten doel stelt om primair binnen de wijken Bouwlust en Vrederust de verbetering van het woon- en leefmilieu te stimuleren en de leefbaarheid, een gezond leefmilieu, voorzieningen en verkeer en openbaar vervoer te behouden en te bevorderen. Verzoekster 2 heeft blijkens haar statuten tot doel het behoud, de versterking en de reconstructie van het gewaardeerd stadsgezicht in het algemeen en dat van Den Haag in het bijzonder. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter valt het vergunde bouwplan binnen deze statutaire doelstellingen en hebben verzoeksters door het overleggen van nadere stukken en door hun ter zitting gegeven toelichting voldoende inzichtelijk gemaakt dat zij feitelijke werkzaamheden verrichten waarmee zij hun doelstellingen trachten te verwezenlijken. Daarmee worden verzoeksters door het bestreden besluit naar voorlopig oordeel rechtstreeks getroffen in een belang dat zij krachtens hun statutaire doelstelling en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. Zij zijn daarmee belanghebbenden bij het bestreden besluit.
6. Gebleken is dat de bouwwerkzaamheden in september 2023 zijn gestart en momenteel in volle gang zijn. Aangezien het voortzetten van de bouwwerkzaamheden leidt tot voltooiing van het bouwplan en daarmee gevolgen heeft die bezwaarlijk nog ongedaan te maken zijn, acht de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig.
7. In de omgevingsvergunning staat dat het bouwplan voldoet aan het
– destijds geldende – bestemmingsplan “Steenzicht en Ruimzicht”, met uitzondering van een aantal bouwdelen die de voorgeschreven bouwhoogte met maximaal 60 centimeter overschrijden. Het college heeft deze overschrijding van de toegestane bouwhoogte met toepassing van artikel 10.1, aanhef en onder a, van de planregels toegestaan, omdat de overschrijding marginaal is en geen nadelige invloed heeft op de ruimtelijke belevingswaarde van de gebouwen in deze stedelijke context. In het bestreden besluit is hieraan toegevoegd – samengevat weergegeven – dat de overschrijding van de maximale bouwhoogte geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor de privacy, het uitzicht en het woongenot van omwonenden en de door hen ervaren schaduwoverlast.
8. Bij uitspraak van 20 december 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4777) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het bestemmingsplan “Steenzicht en Ruimzicht” vernietigd.
9. Verzoeksters hebben verzocht om schorsing van het bestreden besluit en het primaire besluit. Zij voeren in de kern aan dat deze besluiten onzorgvuldig zijn voorbereid en onvoldoende zijn gemotiveerd. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling over bestemmingsplan “Steenzicht en Ruimzicht” voeren zij aan dat het bouwplan op diverse onderdelen niet voldoet aan de hieraan te stellen eisen. Daarnaast voelen verzoeksters zich onvoldoende betrokken in de procedure die tot het verlenen van de omgevingsvergunning heeft geleid.
10. Het college, vergunninghoudster en belanghebbende hebben afwijzing van de verzoeken bepleit. Zij stellen zich op het standpunt dat de vernietiging van het bestemmingsplan “Steenzicht en Ruimzicht” niet hoeft te leiden tot het oordeel dat ook de verleende omgevingsvergunning geen stand kan houden. Zij wijzen erop dat ten aanzien van de geconstateerde gebreken in het bestemmingsplan “Steenzicht en Ruimzicht”, voor zover nodig, herstelpogingen zijn of zullen worden ondernomen. Daarmee kan volgens hen het ontbreken van een toereikende planologische grondslag voor de verleende omgevingsvergunning worden gerepareerd. Het college heeft in overweging gegeven om bij wijze van voorlopige voorziening enkele concrete voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden, waarmee tegemoet wordt gekomen aan de zorgen van verzoeksters met betrekking tot het bouwplan.
10.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat in deze zaken meerdere (rechts)vragen voorliggen die zich niet lenen voor beantwoording in een voorlopige voorzieningprocedure. Dat geldt met name voor de vraag of de vernietiging van het bestemmingsplan “Steenzicht en Ruimzicht” in dit geval tot het oordeel moet leiden dat aan de verleende omgevingsvergunning een onherstelbaar gebrek kleeft. Beantwoording van die vraag vergt een nadere beoordeling die zal moeten plaatsvinden in de bodemprocedures. Dit betekent dat de voorzieningenrechter in deze procedure geen voorlopig rechtmatigheidsoordeel zal geven en dat het oordeel in deze zaken louter zal berusten op een afweging van de betrokken belangen. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeksters die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van het college en vergunninghoudster die pleiten tegen het treffen daarvan, aan de hand van de gronden van verzoeksters als volgt.
10.2.
De kern van het betoog van verzoeksters is dat het bouwplan op een aantal onderdelen niet voldoet en daarmee niet bijdraagt aan de gewenste ontwikkeling van en leefbaarheid in Den Haag Zuidwest. Het gaat hierbij onder meer om de aspecten groen, parkeren, stikstof, de toegankelijkheid van de binnentuinen, sociale veiligheid, het oppervlak van de woningen, de waterberging en de breedte van het straatprofiel. Verzoeksters wensen dat de bouwwerkzaamheden daarom worden stilgelegd tot na de uitspraak in de bodemprocedures. Daartegenover staan de belangen van vergunninghoudster, belanghebbende en het college die er in de kern in zijn gelegen dat de bouwwerkzaamheden kunnen worden voortgezet zodat het bouwplan tijdig kan worden opgeleverd.
10.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangen van het college, vergunninghoudster en belanghebbende bij voortzetting van de bouwwerkzaamheden in dit geval zwaarder wegen dan het belang van verzoeksters. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in overweging dat het bouwplan voorziet in een aanzienlijk aantal (sociale) huurwoningen, waaraan in Den Haag een grote behoefte bestaat. Een deel van deze woningen is bovendien bestemd voor mensen die woonden in de woningen die ten behoeve van het bouwplan zijn gesloopt. Het stilleggen van de bouwwerkzaamheden zou betekenen dat zij aanzienlijk langer moeten wachten op hun nieuwe woning. Verder hebben vergunninghoudster en belanghebbende onbetwist naar voren gebracht dat het staken van de bouwwerkzaamheden tot grote financiële schade zou leiden en mogelijk ook gevolgen zal hebben voor de realisatie van andere bouwplannen die in de omgeving zijn voorzien ten behoeve van de beoogde herontwikkeling van Den Haag Zuidwest. Verzoeksters hebben ter zitting bevestigd dat zij zich niet principieel verzetten tegen woningbouw op deze locatie, maar dat zij om uiteenlopende redenen bezwaren hebben tegen dit project. De gronden die zij hebben aangevoerd zien in essentie op uitvoeringsaspecten van het bouwplan. Die gronden leveren naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet een zodanig zwaarwegend belang op dat zij het geheel stilleggen van de bouwwerkzaamheden rechtvaardigen. Met betrekking tot het aspect parkeren komt daar nog bij dat de vermeende parkeerhinder zich niet tijdens de bouwfase zal voordoen maar pas na oplevering en ingebruikname van het bouwplan.
11. De conclusie is daarom dat niet gebleken is van dermate zwaarwegende belangen aan de zijde van verzoeksters dat de bouwwerkzaamheden nu moeten worden gestaakt.
Conclusie en gevolgen
12. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Dat betekent dat de bouwwerkzaamheden mogen doorgaan. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.