ECLI:NL:RBDHA:2024:3498

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
NL23.39725 en NL23.39726
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens kennelijk ongegrond verklaarde identiteit en gebrek aan reëel risico op ernstige schade

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 25 november 2023 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 19 december 2023 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 4 januari 2024 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat de identiteit van de eiser niet geloofwaardig is, hoewel zijn nationaliteit en herkomst wel zijn erkend. Eiser heeft geen relevante elementen aangedragen die zouden kunnen leiden tot een asielvergunning, en zijn vrees voor een gevangenisstraf bij terugkeer naar Algerije is niet onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat er geen reëel risico op ernstige schade bestaat, en dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt eveneens afgewezen, omdat er geen aanleiding meer is voor een dergelijke maatregel. De uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, in aanwezigheid van griffier mr. J.F.A. Bleichrodt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.39725 en NL23.39726
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Wischhoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Eiser heeft op 25 november 2023 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 19 december 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond [1] .
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 4 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben vooraf aangegeven dat zij niet aanwezig zouden zijn bij de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996. Hij heeft tijdens het nader gehoor verklaard dat hij Algerije heeft verlaten omdat hij na het behalen van zijn diploma geen werk kon vinden. Eiser wilde niet bedelen en is daarom vertrokken. In zijn zienswijze heeft eiser ook nog naar voren gebracht dat hij bij terugkeer bang is om een gevangenisstraf te krijgen wegens illegale grensoverschrijding.
2.1.
Verweerder heeft eisers asielaanvraag afgewezen. Verweerder vindt de identiteit van eiser niet geloofwaardig, maar de nationaliteit en herkomst wel. Eisers nationaliteit en herkomst maken echter niet dat hij vluchteling is zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade. Verder is volgens verweerder niet gebleken dat eiser behoefte heeft aan internationale bescherming. Eiser verbleef al drie jaar in Europa en heeft al die tijd geen asiel gevraagd. Tot slot vindt verweerder niet dat eiser een risico loopt op een disproportionele gevangenisstraf vanwege zijn illegale uitreis. Verweerder heeft de asielaanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen, omdat eiser geen zaken naar voren heeft gebracht die van belang zijn voor de vraag of hij een asielvergunning zou moeten krijgen en omdat hij verweerder heeft misleid over zijn identiteit.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij verwijst hiervoor naar zijn eerdere standpunt dat hij wel behoefte heeft aan internationale bescherming en dat hij bij terugkeer naar Algerije gevaar loopt vanwege zijn illegale uitreis.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiser niet is aan te merken als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dat hij geen reëel risico loopt op ernstige schade. Zo heeft verweerder in de besluitvorming uitgelegd dat er geen relevante elementen zijn die te herleiden zijn tot een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag of die maken dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank vat de “niet-relevante elementen” genoemd in de besluitvorming op als elementen waarvan verweerder vindt dat deze niet kunnen leiden tot een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM [2] . Verweerder heeft namelijk gemotiveerd waarom deze elementen niet tot verstrekking van een asielvergunning kunnen leiden. Eiser heeft verder volstaan met de verklaring dat hij geen gevaar loopt in Algerije, dat hij in armoede zal moeten leven en dat hij geen werk zal kunnen vinden. Ook met die omstandigheden heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije een reëel risico loopt op ernstige schade.
4.1.
De enkele stelling van eiser dat hij wel behoefte heeft aan internationale bescherming en dat hij gevaar loopt door zijn illegale uitreis, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft dit in zijn zienswijze al naar voren gebracht en verweerder is in het bestreden besluit op deze punten ingegaan. Verweerder heeft in het bestreden uitgelegd waarom deze punten niet leiden tot een andere conclusie. Eiser heeft in beroep niet uitgelegd waarom hij het met deze uitleg van verweerder oneens is.

Conclusie en gevolgen

5.
Verweerder heeft de aanvraag kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van eisers asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
6. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.