ECLI:NL:RBDHA:2024:3497

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
NL23.38030 en NL23.38031
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van Tunesische eiser met betrekking tot veiligheid en relevante elementen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Tunesische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die beweert dat hij in Tunesië wordt gezocht vanwege zijn betrokkenheid bij een demonstratie en geweld tegen de militaire politie, heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 19 december 2023 aangevangen, maar dit werd geschorst wegens het ontbreken van een tolk. Na het indienen van onvertaalde stukken door de eiser op 3 januari 2024, werd het onderzoek op 4 januari 2024 voortgezet.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de relevante elementen van de asielaanvraag onjuist heeft vastgesteld. De eiser heeft verklaard dat hij vreest voor detentie en marteling bij terugkeer naar Tunesië, maar de staatssecretaris heeft de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen, onder verwijzing naar Tunesië als een veilig land van herkomst. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet voldoende rekening heeft gehouden met de verklaringen van de eiser over zijn militaire verleden en de lopende strafzaken tegen hem. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.38030 en NL23.38031
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. G. Wischhoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft met het bestreden besluit van
28 november 2023 de aanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 19 december 2023 aangevangen en vervolgens geschorst omdat er geen tolk aanwezig was.
1.2. Eiser heeft op 3 januari 2024 onvertaalde stukken overgelegd.
1.3. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting van 4 januari 2024 voortgezet en het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening inhoudelijk behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. J.W.F. Menick als waarnemer van de gemachtigde van eiser, Z. Gharbaoui als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1995 en de Tunesische nationaliteit te hebben. Hij heeft verklaard dat hij ervan wordt beschuldigd dat hij geweld heeft gebruikt tegen iemand van de militaire politie. Hij zou in detentie hebben gezeten. Toen hij vrij kwam, bleek er een vuilnisbelt te zijn gecreëerd in de buurt van zijn huis. Eiser zou toen mee hebben gedaan met een demonstratie waarbij een burger is gedood. Hij heeft verklaard dat hij bij die demonstratie is opgepakt, maar dat hij is gevlucht. Hij zou nu gezocht worden, omdat hij wordt beschuldigd van vernieling en brandstichting. Eiser heeft aangegeven dat hij bij terugkeer naar Tunesië bang is om in detentie geplaatst te worden en dat hij vreest dan te worden gemarteld.
2.1.
Verweerder heeft als relevante elementen aangemerkt: 1) Identiteit, nationaliteit en herkomst en 2) Deelname aan de opstand en de daaruit voortvloeiende problemen. Verweerder vindt het tweede relevante element ongeloofwaardig. Het eerste relevante element maakt niet dat eiser een asielvergunning krijgt. Tunesië wordt in het algemeen gezien als een veilig land van herkomst en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat uitgangspunt voor hem niet geldt of dat hij tot een van de uitzonderingscategorieën behoort. Omdat Tunesië een veilig land van herkomst is, heeft verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen [1] .
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betoogt allereerst dat verweerder de relevante elementen onjuist heeft vastgesteld. Verweerder had ook als relevant element moeten aanmerken dat er een strafzaak tegen eiser loopt vanwege de mishandeling van een militair. Dat geldt ook voor het punt dat eiser gedeserteerd is. Verder heeft verweerder het tweede relevante element ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Tunesië geldt voor eiser niet als veilig land van herkomst. Hij vreest voor strafrechtelijke vervolging waardoor hij tot een van de uitzonderingscategorieën behoort.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is met eiser van oordeel dat verweerder de relevante elementen onjuist heeft vastgesteld. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.1.
In het beleid van verweerder staat dat relevante elementen feiten en omstandigheden zijn die in twee categorieën worden onderscheiden; gestelde gegevens over de vreemdeling enerzijds en gestelde gebeurtenissen anderzijds [2] . Het beleid legt verder uit dat onder gestelde gebeurtenissen ook de ‘veronderstellingen’ van de vreemdeling worden verstaan. Onder ‘veronderstellingen’ verstaat de IND aannames van de vreemdeling die deel uitmaken van de door hem gestelde gebeurtenissen in het verleden. In Werkinstructie 2014/10 heeft verweerder nader uitgewerkt dat hij eerst de relevante elementen van het asielrelaas moet identificeren en vaststellen. Vervolgens moet verweerder per relevant element de geloofwaardigheid beoordelen en moet er een integrale weging plaatsvinden, waarbij het van belang is om de samenhang tussen de verschillende relevante elementen niet uit het oog te verliezen. Een relevant element is een feit dat of omstandigheid die raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn en in verband staat met vluchtelingschap dan wel artikel 3 van het EVRM [3] .
4.2.
Eiser heeft tijdens het gehoor verklaard dat hij in militaire dienst heeft gezeten en dat hij daarna bij de marine heeft gewerkt [4] . Als aan eiser wordt gevraagd tot welk jaar hij daar gewerkt heeft, geeft hij aan: “2019, toen belandde ik in detentie. Als ik terugga word ik gedood” [5] . Als aan eiser wordt gevraagd wat de directe redenen zijn waarom hij uit Tunesië is gevlucht, verklaart eiser onder meer dat hij in 2019 is gevlucht uit het leger. Hij verklaart: “De militaire politie is bij mij thuis geweest om mij mee te nemen naar de rechtbank zodat ik word berecht en daarna terugga naar het leger” [6] . Eiser vertelt verder dat hij toen een militair heeft geslagen, dat de militairen zijn tanden vervolgens hebben gebroken en dat hij is gemarteld. Hij geeft aan dat hij in 2019 in detentie belandde en daar in 2020 weer uit kwam [7] . Als later in het gehoor wordt gevraagd of er nog een strafzaak tegen hem loopt en of hij nog wordt gezocht, antwoordt eiser: “Ja, mijn vader is ook voorwaardelijk vrij. Ik word gezocht omdat ik behoor tot het oude regime. Ik word ook gezocht om naar de gevangenis te gaan”. Hij verduidelijkt daarna dat hij de gevangenis in moet vanwege de opstand tegen de vuilnisbelt, maar zegt daarbij ook dat hij de gevangenis in moet vanwege het gebruik van geweld tegen een soldaat in ambt [8] . Als de gehoormedewerker vervolgens aan eiser vraagt wat hem bij terugkeer naar Tunesië te wachten staat, zegt eiser: “Dan word ik gemarteld. Ik beland in detentie en word weer gemarteld” [9] . Op de vraag waar hij dit op baseert, antwoordt hij: “Ik heb nog een strafzaak open staan. Als een veiligheidsagent of militair het land illegaal verlaat dan moet je ook in detentie” [10] . Later tijdens het gehoor is eiser nog uitgebreider gevraagd naar zijn militaire dienst. Eiser verklaart dan weer dat hij gedeserteerd is in 2019 en dat hij in detentie is geplaatst. Hij moest naar de militaire rechtbank omdat hij gedeserteerd was [11] . Eiser bevestigt op dat moment in het gehoor dat hij zijn straf vanwege het deserteren heeft uitgezeten, maar voegt daaraan toe dat hij daarna is beschuldigd omdat hij geweld heeft gebruikt tegen een militair [12] . Eiser vertelt verder nog dat hij eerst drie maanden heeft vastgezeten omdat hij alles ontkende en dat hij vijf maanden later nog acht maanden heeft gekregen omdat hij tot het oude regime behoorde [13] . Hij geeft daarna aan dat de acht maanden te maken hadden met de eerste straf, dat hij geweld had gebruikt tegen een militair [14] . Op de vraag of hij zowel de straf vanwege het deserteren als de mishandeling van de militair heeft uitgezeten, antwoordt hij: “Ja”.
4.3.
Gelet op al deze verklaringen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet mocht volstaan met de twee in de besluitvorming aangewezen relevante elementen 1) Identiteit, nationaliteit en herkomst en 2) Deelname aan de opstand en de daaruit voortvloeiende problemen. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn standpunt dat eiser niet eenduidig heeft verklaard over waarvoor hij nu precies vreest. Dit betekent echter niet dat verweerder de door eiser genoemde gebeurtenissen en omstandigheden simpelweg buiten de beoordeling van het asielrelaas kan laten. Uit het gehoor blijkt dat eiser verschillende verklaringen over strafzaken, desertie en illegale uitreis heeft gegeven in de context van een vrees voor detentie en marteling. Verweerder zal bij de geloofwaardigheidsbeoordeling moeten beoordelen of die gestelde strafzaken, desertie en illegale uitreis al dan niet geloofwaardig moeten worden bevonden.
4.4.
Het enkele feit dat eiser op een bepaald moment in het gehoor heeft bevestigd dat hij de straf vanwege het deserteren en vanwege de mishandeling van de militair heeft uitgezeten, maakt het voorgaande niet anders. Eiser verklaart namelijk ook meerdere keren in het gehoor dat er nog steeds strafzaken lopen die daarop zien. De rechtbank is met verweerder eens dat dit mogelijk tegenstrijdig is aan elkaar, maar dit neemt niet weg dat verweerder op grond van het relaas niet kan volstaan met de twee relevante elementen die nu zijn vastgesteld. Hierbij is ook van belang dat indien verweerder het standpunt inneemt dat de verklaringen over de uitgezeten gevangenisstraffen voor desertie en mishandeling van de militair geloofwaardig zijn, dit een rol kan spelen bij de vraag of eiser al dan niet in de negatieve belangstelling staat van de Tunesische autoriteiten. Ten slotte geldt dat de mogelijke tegenstrijdigheden en wisselende verklaringen op deze punten bij uitstek aspecten zijn die verweerder kan betrekken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling nadat de relevante elementen zijn vastgesteld.
4.5.
Verweerder heeft verder in het bestreden besluit aangegeven dat eiser geen documenten heeft overgelegd die aantonen 1) dat er nog een strafzaak tegen hem loopt, 2) dat hij in militaire dienst heeft gezeten, 3) dat hij vanwege desertie gezocht wordt en 4) dat hij illegaal uit is gereisd. De rechtbank ziet echter niet in waarom de afwezigheid van overgelegde documenten kunnen leiden tot de conclusie dat deze elementen niet als relevant element aangemerkt kunnen of moeten worden. De rechtbank wijst er hierbij op dat het heel gebruikelijk is dat vreemdelingen hun asielrelaas niet met documenten kunnen onderbouwen en dat de geloofwaardigheidsbeoordeling er juist ook op is ingericht om relevante elementen te beoordelen die uitsluitend zijn gebaseerd op verklaringen.
4.6.
Nu verweerder de relevante elementen onjuist heeft vastgesteld, heeft hij het asielrelaas van eiser niet volledig en in de juiste samenhang beoordeeld. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen. Het ligt op de weg van verweerder om opnieuw de relevante elementen uit eisers asielrelaas vast te stellen en zijn aanvraag te beoordelen. Daarbij dient verweerder de door eiser eerst in beroep overgelegde documenten bij het nieuw te nemen besluit te betrekken. Het ligt daarbij wel op de weg van eiser om zo snel mogelijk een vertaling van deze documenten in te dienen.

Conclusie en gevolgen

5. Verweerder heeft eisers asielaanvraag niet op deze manier mogen afwijzen. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat het niet is voorzien van een deugdelijke motivering. Het is aan verweerder om een nieuw besluit te nemen en daarbij rekening te houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van acht weken.
6. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.625,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
7.
Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan de gemachtigde van eiser.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan de gemachtigde van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Paragraaf C1/4.4. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Pagina 5 van het gehoor veilig land van herkomst.
5.Pagina 5 van het gehoor veilig land van herkomst.
6.Pagina 7 van het gehoor veilig land van herkomst.
7.Pagina 7 en 8 van het gehoor veilig land van herkomst.
8.Pagina 9 van het gehoor veilig land van herkomst.
9.Pagina 9 van het gehoor veilig land van herkomst.
10.Pagina 9 van het gehoor veilig land van herkomst.
11.Pagina 12 van het gehoor veilig land van herkomst.
12.Pagina 12 van het gehoor veilig land van herkomst.
13.Pagina 13 van het gehoor veilig land van herkomst.
14.Pagina 13 van het gehoor veilig land van herkomst.