ECLI:NL:RBDHA:2024:3450

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
NL23.24688 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot medische noodsituatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Salvadoraanse verzoekster, die niet in aanmerking kwam voor toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd gesteld dat zij niet in aanmerking kwam voor uitstel van vertrek vanwege medische redenen. De verzoekster, die bekend is met autisme, had verzocht om vrijstelling van griffierecht, wat door de voorzieningenrechter werd toegewezen. Echter, het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM was, omdat de medische situatie van de verzoekster niet levensbedreigend was en zij in staat was om te reizen met begeleiding van haar ouders. De voorzieningenrechter concludeerde dat de Staatssecretaris het verzoek om uitstel van vertrek terecht had afgewezen, en dat de belangen van de verzoekster niet zodanig waren dat deze een redelijke kans van slagen hadden. De uitspraak benadrukte de afhankelijkheid van de verzoekster van haar ouders en dat de situatie van de verzoekster in samenhang met die van haar ouders moest worden beoordeeld.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.24688
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeksters], V-nummer: [V nummer] , verzoekster (gemachtigde: mr. J.A. Pieters),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. D. Boer).
Inleiding
1. Bij besluit van 23 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft de verweerder ambtshalve besloten dat verzoekster niet in aanmerking komt voor toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de ouders van verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, H.G. Manneke (tolk) en de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Inleiding
4. Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van griffierecht. De voorzieningenrechter wijst dit verzoek toe. Verzoekster is geen griffierecht verschuldigd.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Overwegingen
6. Verzoekster is geboren op [geboortedatum] 2003 en is van Salvadoraanse nationaliteit. Deze zaak gaat over de ambtshalve beoordeling van verweerder of verzoekster in aanmerking komt voor uitstel van vertrek in de zin van artikel 64 van de Vw vanwege medische
klachten. Verzoekster is bekend met autisme. Zij is zodanig beperkt in haar mogelijkheden dat zij niet zelfstandig een asielaanvraag kon indienen. Zij kon ook niet gehoord worden.
7. Op 8 juni 2023 is de asielaanvraag van verzoekster afgewezen. Deze beschikking is vervat in de beschikking van de moeder van verzoekster. In afwachting van een beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw is voorlopig uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw van 8 juni 2023 tot uiterlijk 8 december 2023.
8. Tegen de afwijzing van de asielaanvraag is door de moeder van verzoekster, namens verzoekster, beroep ingesteld. Deze beroepszaak is op 16 januari 2023 eveneens op zitting behandeld onder zaaknummer NL23.19466. Bij uitspraak van heden1 van deze rechtbank is het beroep tegen deze afwijzing van deze asielaanvraag ongegrond verklaard.
Het bestreden besluit
9. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw afgewezen. Bij brief van 22 juni 2023 heeft verweerder aan het Bureau Medische Advisering (BMA) gevraagd een advies uit te brengen over de toepasselijkheid van artikel 64 van de Vw. Op 8 augustus 2023 heeft het BMA een advies uitgebracht, welk advies ten grondslag is gelegd aan de afwijzing. Uit de informatie verkregen van de behandelaars komt naar voren dat verzoekster bekend is met autisme. Ze zit op een speciale school. Ze krijgt wel les in lezen en schrijven, en ook veel creatieve therapie zoals dansen en schilderen. Ze eet, drinkt en kleedt zich helemaal alleen. Volgens haar ouders zijn er geen gehoor- en gezichtsstoornissen. Verzoekster maakt geen contact met andere mensen. Ze is erg gefocust op haar moeder en dan op vader en oudste broer. Behalve autisme is er verder geen andere medische voorgeschiedenis.
10. Uit het BMA-advies volgt dat verzoekster in staat is om te reizen. Er zijn wel aanwijzingen dat enige medische voorziening noodzakelijk is tijdens de reis. Aanbevolen wordt om met de ouders te reizen. Ook wordt aanbevolen dat verzoekster in geval van terugkeer een schriftelijke overdracht van haar medische gegevens meeneemt.
11. Uit het advies van het BMA van 8 augustus 2023 blijkt verder dat bij het uitblijven van de medische behandeling geen medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden wordt verwacht omdat het niet levensbedreigend is. Daarom is er geen sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM2 om medische redenen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij ervan uitgaat dat verzoekster met haar ouders zal reizen en ook bij hen zal (blijven) verblijven, zoals dat haar hele leven al het geval is.

1.NL23.19466

2 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Bespreking van de gronden
12. Verzoekster voert aan dat verweerder uitgaat van een onjuist toetsingskader. Het nieuwe beleid van verweerder is gebaseerd op het Cannabis-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 22 november 20223. Naar aanleiding van dit arrest heeft verweerder het beleid gewijzigd in die zin dat de eerdere termijn van drie maanden voor het intreden van een medische noodsituatie is gewijzigd in een indicatieve termijn van drie tot zes maanden. Aldus heeft verweerder een onjuiste interpretatie gegeven aan het arrest van het Hof, waarin nu juist wordt gesteld dat geen strikte termijn mag worden gesteld, maar alle factoren van de zaak in samenhang moeten worden beschouwd.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen (te) strikte termijn is gehanteerd. Nu het gaat om uitstel van vertrek van iemand die in beginsel verplicht is Nederland te verlaten, is het niet onredelijk en onontkoombaar dat een tijdsduur in ogenschouw wordt genomen. Het beleid met een marge van een aantal maanden is niet daarom in strijd met evengenoemd arrest. De wijze waarop verweerder het beleid in dit geval heeft toegepast, geeft daarvoor ook geen aanleiding, want niet aannemelijk is gemaakt dat de genoemde termijn strikt wordt gehanteerd.
12. Verder is namens verzoekster aangevoerd dat ten onrechte is vastgesteld dat er geen medische noodsituatie is omdat de situatie niet levensbedreigend is. Immers, onder een schending van artikel 4 van het Handvest4 vallen niet alleen levensbedreigende situaties, maar moeten ook andere situaties worden begrepen. Het uitblijven van zorg zal leiden tot een zodanige teruggang van haar sociale vaardigheden dat er een ernstige en onomkeerbare verschraling van haar bestaansmogelijkheden en sociale relaties zal optreden.
Tenslotte heeft het Hof in het Cannabis-arrest overwogen dat het recht op familie- en privéleven (artikel 8 van het EVRM) betrokken moet worden bij de beoordeling of een terugkeerbesluit genomen kan worden. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat dit aspect voldoende is meegewogen. In dit verband is met name van belang dat het BMA concludeert dat verzoekster ernstige vertraging kan ervaren in de ontwikkeling van competente vaardigheden met betrekking tot leren, spreken of sociale interacties. Hierdoor kan ze moeite hebben om zelfstandig te leven en later op volwassen leeftijd een baan te behouden, en kan zij moeite hebben met het onderhouden van relaties met anderen. Deze effecten hebben dan ook gevolgen voor haar recht op privéleven en gezinsleven, aangezien deze door deze waarschijnlijke achteruitgang zal worden aangetast.
15. Hetgeen is aangevoerd over de (medische) omstandigheden van verzoekster in relatie tot het beroep op artikel 4 van het Handvest en 8 van het EVRM, leiden naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet tot het oordeel dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Daartoe is bepalend dat vaststaat dat verzoekster vanwege haar stoornis niet voor zichzelf kan zorgen. Daar gaat verweerder ook terecht niet van uit. Uit het door verzoekster overgelegde rapport blijkt een zeer laag ontwikkelingsniveau. Ook het BMA gaat ervan uit dat verzoekster niet zelfstandig zal reizen en ook niet in het land van herkomst aan haar lot overgelaten zal worden. Verweerder mag ervan uitgaan dat verzoekster, die haar hele leven al volledig afhankelijk is van de zorg van haar ouders, ook na vertrek uit Nederland door haar ouders zal worden begeleid en verzorgd. Na afwijzing van (ook) hun asielaanvraag, zullen zij immers in beginsel ook het land (moeten) verlaten. Er is geen

3.C-69/21

4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
enkele grondslag of verplichting om de situatie van verzoekster op zichzelf te beoordelen. Juist door er vanuit te gaan dat de ouders verzoekster zullen (blijven) begeleiden, handelt verweerder in overeenstemming met de rechten van de mens die uit Handvest en EVRM voortvloeien. Het door verzoekster overgelegde rapport maakt dit niet anders. Dit benadrukt juist de afhankelijkheid van verzoekster en stelt dat het beschreven beeld van verzoekster goed pas bij het beeld wat ouders schetsen. Verweerder handelt in het belang van verzoekster door de situatie van verzoekster tegelijkertijd en tezamen met de positie van de ouders te beoordelen. Van schending van enige (internationaal) wettelijke bepaling is hierdoor naar voorlopig oordeel geen sprake.
16. Ook overigens in is niet gebleken van belangen van de zijde van verzoekster, die de doorslag zouden moeten geven. Van het grootste belang is dat verzoekster in onzekere tijden, de duidelijkheid en veiligheid heeft van de nabijheid van haar ouders. Daar maakt de beslissing van verweerder op geen enkele wijze inbreuk op.
Conclusie en gevolgen
17. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoekster ongelijk krijgt. Verweerder heeft het ambtshalve verzoek om uitstel van vertrek mogen afwijzen.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk - Salomons, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 februari 2024
Documentcode: [Documentcode]
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.