ECLI:NL:RBDHA:2024:3446

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
NL24.7113
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit en rechtsgeldige elektronische handtekening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling met de Marokkaanse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 20 februari 2024 de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling was het niet eens met deze maatregel en heeft beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 4 maart 2024 was de vreemdeling aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring rechtmatig was. De staatssecretaris had in de maatregel van bewaring aangegeven dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat er een risico bestond dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling de gronden voor de bewaring niet heeft betwist en dat de motivering van de staatssecretaris voldoende was om de maatregel te rechtvaardigen. De vreemdeling voerde aan dat niet duidelijk was of de maatregel van bewaring voorzien was van een rechtsgeldige elektronische handtekening, maar de rechtbank heeft dit gecontroleerd en bevestigd dat dit het geval was.

Daarnaast betoogde de vreemdeling dat er geen zicht was op uitzetting naar Marokko, omdat hij beschikte over een verlopen paspoort en identiteitskaart. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld en dat er zicht was op uitzetting, aangezien de staatssecretaris de zaak had voorgelegd aan de luchtvaartmaatschappij en de vluchtgegevens tijdig waren bekendgemaakt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, en is openbaar gemaakt op 7 maart 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.7113
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.Z.A.M. Skanderova), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Inleiding

Op 20 februari 2024 heeft de staatssecretaris eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [1961] .
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten
of gestelde termijn gevolg heeft gegeven; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Elektronische handtekening
4. Eiser betoogt dat niet duidelijk is of de maatregel van bewaring is voorzien van een rechtsgeldige elektronische handtekening.
5. De rechtbank heeft in het digitale dossier gecontroleerd of de maatregel van bewaring is voorzien van een rechtsgeldige elektronische handtekening en heeft vastgesteld dat dit het geval is.
Zicht op uitzetting en voortvarendheid
6. Eiser voert aan dat er weliswaar een vlucht is gepland, maar dat de staatssecretaris niet inzichtelijk heeft gemaakt dat hij kan uitreizen naar Marokko met zijn verlopen paspoort en identiteitskaart. De informatie op de website van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V)1 hierover is tegenstrijdig. Het is niet duidelijk of er in het geval van eiser toch een laisser-passer (lp) had moeten worden aangevraagd en/of de luchtvaartmaatschappij op de hoogte is gesteld van het feit dat het paspoort van eiser is verlopen. Als dit ten onrechte niet is gebeurd, heeft de staatssecretaris onvoldoende voortvarend gehandeld, en is er in het geval van eiser (voor nu) geen zicht op uitzetting naar Marokko.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier blijkt dat eiser beschikt over een verlopen paspoort en een geldige identiteitskaart. Op de website van de DT&V staat:
“Het is mogelijk om naar Marokko terug te keren met een verlopen paspoort. In dit geval legt Afdeling Boekingen de betreffende zaak altijd voor aan de luchtvaartmaatschappij. (…) Als een vreemdeling een originele identiteitskaart heeft, dan moet een laissez-passer aanvraag worden ingediend. De vreemdeling moet dan in persoon worden gepresenteerd en de originele identiteitskaart moet worden getoond.”In het geval van eiser heeft de staatssecretaris de zaak voorgelegd aan de luchtvaartmaatschappij Transavia. Uit de toelichting van de staatssecretaris op zitting blijkt dat in de vluchtaanvraag van 22 februari 2024 in ieder geval is vermeld dat eiser een paspoort heeft dat geldig was tot 29 november 2021.
Vervolgens zijn op 29 februari 2024 de vluchtgegevens bekend geworden, waaruit kan worden afgeleid dat Transavia akkoord is gegaan met de vluchtaanvraag. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser uitgezet kan worden met zijn verlopen paspoort en zijn identiteitskaart, en dat voor eiser geen lp-aanvraag hoeft te worden ingediend. Er is dus zicht op uitzetting voor eiser binnen een redelijke termijn. Ook heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld. Op 22 februari 2024 is de vlucht
1. https://www.dienstterugkeerenvertrek.nl/landeninformatie/m/marokko/reisdocumenten.
aangevraagd en op 23 februari 2024 is een vertrekgesprek gevoerd met eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 maart 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.