Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling met de Marokkaanse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 20 februari 2024 de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling was het niet eens met deze maatregel en heeft beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 4 maart 2024 was de vreemdeling aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring rechtmatig was. De staatssecretaris had in de maatregel van bewaring aangegeven dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat er een risico bestond dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling de gronden voor de bewaring niet heeft betwist en dat de motivering van de staatssecretaris voldoende was om de maatregel te rechtvaardigen. De vreemdeling voerde aan dat niet duidelijk was of de maatregel van bewaring voorzien was van een rechtsgeldige elektronische handtekening, maar de rechtbank heeft dit gecontroleerd en bevestigd dat dit het geval was.
Daarnaast betoogde de vreemdeling dat er geen zicht was op uitzetting naar Marokko, omdat hij beschikte over een verlopen paspoort en identiteitskaart. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld en dat er zicht was op uitzetting, aangezien de staatssecretaris de zaak had voorgelegd aan de luchtvaartmaatschappij en de vluchtgegevens tijdig waren bekendgemaakt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, en is openbaar gemaakt op 7 maart 2024.