Beoordeling door de rechtbank
1. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser geen beroep toekomt op subsidiaire bescherming in de zin van artikel 15 (b en c) van de Kwalificatierichtlijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft verklaard dat zijn vader in 2014 is doodgeschoten door jihadisten. Een maand later kwamen de [groep 2] ; zij hebben alle mannen uit zijn dorp vastgebonden en alle vrouwen uit het dorp verkracht. Ook
hebben zij alle dieren meegenomen. Vervolgens kwamen de jihadisten terug en hebben zij eiser, en vijf anderen, meegenomen naar [plaats] . Hier heeft eiser ongeveer drie maanden verbleven. Na de eerste maand heeft eiser aangegeven dat hij wilde meedoen met de jihadisten, omdat hij moe was van de mishandelingen. Vervolgens is hij samen met een kennis bij de groep [groep 1] geplaatst. Tijdens de wacht van deze kennis is hij met hulp van zijn kennis kunnen ontsnappen. Eiser is teruggekeerd naar zijn dorp en op advies van zijn zwager heeft hij Niger verlaten. Eiser vreest bij terugkeer vermoord te worden door de jihadisten.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen: 1. identiteit, nationaliteit en herkomst en 2. de problemen met jihadisten. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de relevante elementen geloofwaardig zijn. De staatssecretaris is echter van mening dat de problemen die eiser heeft ondervonden met de jihadisten niet zijn te herleiden tot de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Verder is niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer te vrezen heeft voor ernstige schade, omdat de jihadisten het niet op eiser persoonlijk gemunt hebben en niet gebleken is dat hij in de negatieve belangstelling staat van de jihadisten. Bovendien blijkt uit algemene bronnen dat incidenten met jihadisten enkel nog in het uiterste westen van Niger voorkomen en daar komt eiser niet vandaan. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag ongegrond is.
Wat voert eiser hiertegen aan?
5. Eiser bestrijdt niet dat hij niet aangemerkt kan worden als verdragsvluchteling, maar hij is wel van mening dat sprake is van een reëel risico op ernstige schade en dat hij daarom in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming. Hij is het niet eens met de staatssecretaris dat de jihadisten het niet op hem persoonlijk hebben gemunt en dat zijn vrees voor de jihadisten niet langer actueel zou zijn. Hij heeft destijds vingerafdrukken achter moeten laten, wat er op wijst dat hij bij terugkeer gezocht wordt en in ieder geval nog gevaar loopt om te worden herkend. Verder komt hij wel degelijk uit het uiterste westen van Niger en behoort hij bovendien tot een specifieke minderheidsgroep, te weten de [stam] . Uit informatie van Vluchtelingenwerk (brief van 13 april 2023) blijkt dat eiser afkomstig is uit een gebied waar rekrutering en grove mensenrechtenschendingen door jihadisten plaatsvinden en dat van de zijde van de overheid geen effectieve rechtsbescherming is te verwachten. Uit informatie van de ACLED blijkt dat de jihadisten het ook op stammen, zoals de [stam] van eiser hebben gemunt. Eiser is daarom ook van mening dat de staatssecretaris ten onrechte zijn aanvraag niet heeft getoetst aan artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Eiser verwijst naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 november 2023 in de zaak X, Y (C-125/22; ECLI:EU:C:2023:843).
Het oordeel van de rechtbank
6. In de Kwalificatierichtlijn staat in hoofdstuk V over “voorwaarden om in aanmerking te komen voor subsidiaire bescherming” in artikel 15 dat ernstige schade bestaat uit a) de doodstraf of executie of b) foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van een verzoeker in zijn land van herkomst of c) ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in
het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
7. Artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn is geïmplementeerd in artikel 29 van de Vw 2000.
8. Het Hof heeft in het arrest X, Y van 9 november 2023 over artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn voor recht verklaart dat:
Artikel 15 van richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming, aldus moet worden uitgelegd dat de bevoegde nationale autoriteit, om te bepalen of een persoon die om internationale bescherming verzoekt in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming,
allerelevante elementen die betrekking hebben op zowel de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de verzoeker als de algemene situatie in het land van herkomst moet onderzoeken,
alvorensvast te stellen welk soort ernstige schade deze elementen eventueel kunnen staven.
Artikel 15, onder c), van richtlijn 2011/95 aldus moet worden uitgelegd dat de bevoegde nationale autoriteit ter beoordeling of er sprake is van een reëel risico om ernstige schade als omschreven in die bepaling te lijden, rekening moet kunnen houden met andere elementen betreffende de individuele status en persoonlijke situatie van de verzoeker dan de enkele omstandigheid dat hij afkomstig is uit een gebied van een bepaald land waar zich „the most extreme cases of general violence” voordoen in de zin van het arrest van het EHRM van 17 juli 2008, N.A. tegen Verenigd Koninkrijk (CE:ECHR:2008:0717JUD002590407, § 115).
Artikel 15, onder b), van richtlijn 2011/95 aldus moet worden uitgelegd dat de intensiteit van het willekeurig geweld dat heerst in het land van herkomst van de verzoeker het in die bepaling omschreven vereiste van individualisering van de ernstige schade niet kan afzwakken.
9. Het Hof heeft in dit arrest verder overwogen dat de toekenning van subsidiaire bescherming op grond van artikel 15, aanhef en onder a) en b) veronderstelt dat er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de verzoeker, indien hij wordt teruggestuurd naar zijn land van herkomst of naar het land waar hij vroeger gewoonlijk verbleef, specifiek en individueel wordt blootgesteld aan een reëel risico op het ondergaan van de doodstraf, executie, foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
10. Niettemin moeten volgens het Hof bij de beoordeling of er sprake is van een dergelijk risico ook de elementen worden onderzocht die betrekking hebben op de algemene situatie van het betrokken land, waaronder met name die welke verband houden met het algemene niveau van geweld en onveiligheid in dat land.
11. Over artikel 15, aanhef en onder c) van de Kwalificatierichtlijn heeft het Hof overwogen dat deze bepaling betrekking heeft op een “algemener” risico op schade dan de risico’s die onder a) en b) van dat artikel worden genoemd. Zo wordt hier volgens het Hof in
ruimere zin gedoeld op een “bedreiging van het leven of de persoon” van een burger, en niet zozeer op bepaalde gewelddadigheden. Bovendien is deze bedreiging inherent aan een algemene situatie van gewapend conflict dat “willekeurig geweld” meebrengt, hetgeen inhoudt dat het geweld gericht kan zijn tegen personen ongeacht hun persoonlijke situatie en hun identiteit, wanneer een dergelijk geweldsniveau dermate hoog is dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, alleen al door zijn aanwezigheid in dat land of gebied een reëel risico op deze bedreigingen zou lopen. Hieruit volgt volgens het Hof dat, in het kader van een uitzonderlijke situatie als hiervoor beschreven, om vast te stellen dat sprake is van een “ernstige en individuele bedreiging” in de zin van artikel 15, aanhef en onder c) van de Kwalificatierichtlijn niet de voorwaarde geldt dat de verzoeker aantoont dat hij specifiek wordt getroffen wegens elementen die eigen zijn aan zijn persoonlijke omstandigheden. In andere, minder uitzonderlijke situaties blijken elementen die verband houden met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de verzoeker volgens het Hof echter wel relevant. Het Hof concludeert dat hoe meer de verzoeker het bewijs kan leveren dat hij specifiek wordt geraakt wegens elementen die eigen zijn aan zijn individuele situatie of persoonlijke omstandigheden, hoe minder willekeurig geweld zal zijn vereist opdat hij in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming op grond van artikel 15, aanhef en onder c) van de Kwalificatierichtlijn.
12. Volgens het Hof volgt hieruit dat artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn zo moet worden uitgelegd dat zowel de omstandigheden die verband houden met de algemene situatie in het land van herkomst, met name het algemene niveau van geweld en onveiligheid in dat land, als die welke verband houden met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, elementen kunnen vormen die relevant zijn voor de beoordeling van elk verzoek om subsidiaire bescherming door de bevoegde nationale autoriteit, ongeacht welk specifiek soort van ernstige schade in de zin van dat artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn wordt beoordeeld.
12. De rechtbank is van oordeel dat noch uit het bestreden besluit, noch uit het kader van het in dit beroep ingenomen standpunt door de staatssecretaris blijkt dat de algemene situatie in Niger en de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van eiser bij de vraag of eiser in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming in onderlinge samenhang zijn beoordeeld, zoals bedoeld in het arrest X, Y.
12. De rechtbank kan de staatssecretaris op zichzelf volgen in diens standpunt in het bestreden besluit dat eiser in beginsel niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Niger persoonlijk in de negatieve belangstelling van de jihadisten staat. Eiser heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat door de jihadisten naar hem is gezocht, nadat hij was ontsnapt. De enkele stelling dat hij in het verleden vingerafdrukken achter heeft gelaten, heeft de staatssecretaris onvoldoende kunnen vinden. Eiser heeft verklaard dat iedereen zijn vingerafdrukken moest zetten in een groot boek. Niet aannemelijk is dat eiser aan de hand daarvan kan worden herkend en geïdentificeerd als een ontsnapte gevangene. Daarbij heeft de staatssecretaris van belang kunnen achten dat er inmiddels bijna tien jaren verstreken zijn sinds eiser bij de jihadisten is ontsnapt.
12. De staatssecretaris heeft echter in het bestreden besluit de algemene situatie in Niger niet betrokken. Er is volstaan met de enkele – onterechte – overweging dat eiser niet uit het uiterste westen van Niger zou komen waar de terroristische aanvallen plaatsvinden. Pas in
beroep heeft de staatssecretaris onderkend dat eiser afkomstig is uit de [regio] -regio die wel in het uiterste westen van Niger is gelegen. De staatssecretaris heeft vervolgens gesteld dat volgens USDOS de jihadisten weliswaar actief zijn in die regio maar niet in [woonplaats] , de woonplaats van eiser. Ter zitting heeft de staatssecretaris nog toegelicht dat weliswaar sprake geweest van terrorisme in de [regio] -regio, maar dat deze aanvallen niet hebben plaatsgevonden in het dorp waar eiser uit afkomstig is, maar oostelijker, en dat deze aanslagen slechts incidenteel plaatsvinden.
16. Dit terwijl eiser in dit beroep heeft verwezen naar verschillende specifiek genoemde en aangehaalde algemene bronnen, aangehaald in een brief van Vluchtelingenwerk, waaruit blijkt dat Niger wordt geconfronteerd met terroristische dreigingen aan de meeste van zijn grenzen en dat er recent meerdere aanslagen hebben plaatsgevonden in het regionale conflict in de Sahel, waarvan de regio [regio] in Niger deel uitmaakt. Verder heeft eiser erop gewezen dat uit die algemene bronnen blijkt dat terroristische organisaties (gedwongen) rekruteren in deze regio onder bevolkingsgroepen die weinig toegang hebben tot overheidsdiensten en weinig economische mogelijkheden hebben.
16. Om dan enkel - zoals hiervoor overwogen - te stellen dat de jihadisten weliswaar actief zijn in de regio van eiser, maar niet specifiek in het dorp van eiser en dat deze aanslagen slechts incidenteel plaatsvinden, zoals de staatssecretaris gedaan heeft, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Zonder deugdelijke nadere motivering is niet duidelijk waarom de aanvallen niet ook in het dorp van eiser plaats zouden kunnen vinden, terwijl die aanvallen wel in de regio plaatsvinden en de staatssecretaris ook de problemen van eiser met de jihadisten in 2014 die hem uit zijn dorp hebben ontvoerd geloofwaardig heeft geacht. De staatssecretaris heeft zijn stellingen op dit punt naar het oordeel van de rechtbank niet afdoende onderbouwd. De enkele verwijzing ter zitting naar een rapport van US State Department 2020/2021 waaruit dit zou blijken maakt dit niet anders. Dit geeft geen blijk van een grondig en afgewogen besluitvorming. Ook heeft de staatssecretaris onvoldoende aandacht besteed aan het feit dat eiser behoort tot de [stam] , een nomadenstam van herders, terwijl uit de door eiser naar voren gebrachte informatie blijkt dat terroristische organisaties juist rekruteren onder bevolkingsgroepen die weinig toegang hebben tot overheidsdiensten en weinig economische mogelijkheden hebben, en onder gemarginaliseerde herdersgemeenschappen.
16. Zoals hiervoor overwogen moet de staatssecretaris in het kader van de vraag of eiser voor subsidiaire bescherming in de zin van artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn in aanmerking komt de algemene situatie in (de [regio] regio in) Niger beoordelen in onderlinge samenhang met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van eiser. Dit heeft de staatssecretaris gezien het voorgaande onvoldoende gedaan. Dit geldt dus ook voor de subsidiaire bescherming in de zin van artikel 15 onder b van de Kwalificatierichtlijn. De rechtbank kan weliswaar het standpunt van de staatssecretaris zoals weergegeven in overweging 14 op zich zelf volgen, maar nu de algemene situatie in het land en in de regio niet duidelijk door de staatssecretaris is beoordeeld en betrokken, is niet zonder meer duidelijk of die situatie op het gestelde in overweging 14 van invloed kan zijn. De beroepsgrond slaagt.