ECLI:NL:RBDHA:2024:3438

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
C/09/625355 / HA RK 22-73
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het Nederlanderschap op basis van familierechtelijke betrekkingen tussen verzoekster en haar vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2024 uitspraak gedaan over de vaststelling van het Nederlanderschap van verzoekster, geboren op [geboortedag] 2002 te [plaats], Groot-Brittannië. De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoekster de Nederlandse nationaliteit bezit op basis van de gezamenlijke geboorteaangifte door haar ouders. De vader, die de Nederlandse nationaliteit heeft, en de moeder, die de Britse nationaliteit heeft, hebben samen de geboorte van verzoekster aangegeven, wat volgens de rechtbank heeft geleid tot het ontstaan van een familierechtelijke betrekking tussen verzoekster en haar vader. Deze familierechtelijke relatie moet in Nederland worden erkend, wat betekent dat verzoekster vanaf de datum van de gezamenlijke aangifte, 18 juni 2002, de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de relevante artikelen van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de juridische gevolgen van de Engelse wetgeving ten tijde van de geboorte. De IND had betoogd dat verzoekster het Nederlanderschap niet had verkregen, omdat er geen 'parental responsibility agreement' was opgesteld. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de gezamenlijke aangifte van de geboorte voldoende was om de familierechtelijke betrekking te vestigen, en dat deze overeenkomstig de Nederlandse wet moet worden erkend.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de erkenning van de familierechtelijke betrekking niet in strijd is met de openbare orde en dat de geboorteakte op de juiste wijze is opgemaakt door de bevoegde instantie. De beslissing van de rechtbank bevestigt dat verzoekster, op basis van de erkenning van de familierechtelijke relatie, recht heeft op de Nederlandse nationaliteit.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 22-73
Zaaknummer: C/09/625355
Datum beschikking: 9 februari 2024

Beschikking op het op 18 februari 2022 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoekster] ,

verzoekster,
wonende te [plaats] , Groot-Brittannië,
advocaat: mr. S.J. van der Woude te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door: mr. M.L.K. Law.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- de brief van 7 maart 2022 van de IND;
- de brief van 30 juni 2022 van verzoekster, met bijlagen;
- de brief van 13 juli 2022 van verzoekster, met bijlagen;
- de brief van 18 januari 2023 van de IND, met bijlagen;
- de brief van 25 april 2023 van verzoekster;
- de brief van 29 juni 2023 van verzoekster, met bijlagen;
- de brief van 4 juli 2023 van de officier van justitie;
- de brief van 10 augustus 2023 van de IND;
- de brief van 15 december 2023 van verzoekster, met bijlage.
Op 21 december 2023 is de zaak op de zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoekster en haar advocaat en [naam] namens de IND. Verzoekster werd bijgestaan door een tolk, K. Blom en haar vader [naam vader] . De advocaat van verzoekster heeft op de zitting aan de rechtbank en de IND inzage gegeven in de originele geboorteakte van verzoekster.
De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de mondelinge behandeling.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoekster.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Feiten

- Op de overgelegde “certified copy of an entry” (“CERTIFIED to be a true copy of
an entry in the certified copy of* a register of Births, Still-births or Deaths (…)”)
met kenmerk [kenmerk 1] voorzien van apostille, afgegeven op 29 januari
2021 staat dat verzoekster op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats 1] , Groot-Brittannië, is geboren.
Op de overgelegde “certified copy of an entry, pursuant to the Births and Deaths
Registration Act 1953” met kenmerk [kenmerk 2] staat als “Date of registration”:
18 juni 2002. Op deze copy staat als vader “ [naam vader] ”, geboren in
Nederland, geregistreerd en als moeder “ [naam moeder] ”, geboren in
[geboorteplaats 2] , [streek] , Groot-Brittannië. Als “informant” op de geboorteakte worden
de vader en de moeder vermeld.
- De vader en de moeder zijn niet gehuwd (geweest).
- De vader was ten tijde van de aangifte van de geboorte van verzoekster ook niet met een ander gehuwd.
- De vader heeft de Nederlandse nationaliteit.
- De moeder heeft de Britse nationaliteit.
- Verzoekster heeft door de geboorte uit de moeder de Britse nationaliteit verkregen.
- Op 11 oktober 2021 heeft verzoekster bij de Nederlandse ambassade in Londen, Groot-Brittannië, een aanvraag gedaan voor een Nederlands paspoort. De Consulaire Service Organisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft bij besluit van 26 oktober 2021 verzoekster medegedeeld dat de aanvraag voor een Nederlands paspoort niet in behandeling kan worden genomen. Als reden hiervoor is vermeld dat de aanvraag niet compleet is. Hierbij is overwogen dat voor
1 december 2003 de vermelding van de vader op de geboorteakte aangevuld met een parental responsibility agreement familierechtelijke betrekkingen naar Nederlands recht tot gevolg had. Verzoekster heeft aangegeven dat er geen parental responsibility agreement is opgesteld en dat haar ouders niet waren gehuwd. Overwogen is dat verzoekster niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt.

Beoordeling

De rechtbank stelt voorop dat het verzoek is gegrond op artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Op basis van dit artikel is de rechtbank enkel bevoegd om tot vaststelling van het Nederlanderschap van een persoon over te gaan of tot vaststelling dat die persoon het Nederlanderschap niet bezit. De rechtbank kan niet het Nederlanderschap verlenen.
In geschil is of verzoekster in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat de vader door de gezamenlijke aangifte van haar geboorte met de moeder effectief heeft erkend dat hij de vader van verzoekster is. Hiermee is hij van meet af aan de juridische vader van verzoekster geweest en zijn tussen haar en haar vader (ook Nederlandse) familierechtelijke betrekkingen ontstaan. Het was volgens verzoekster niet nodig dat daarnaast een “parental responsibility agreement” diende te worden opgemaakt om de beoogde gevolgen van “familierechtelijke betrekkingen die kunnen worden erkend in Nederland” te verkrijgen. In reactie op het standpunt van de IND op zitting dat het Britse recht ook andere nationaliteitsrechtelijke consequenties verbindt aan de “status” van de vader op een geboorteakte, heeft verzoekster naar voren gebracht dat dit een andere kwestie is.
De IND stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat verzoekster het Nederlanderschap heeft verkregen. Tot 1 december 2003 werd naar Brits recht de in de akte vermelde vader uitsluitend als vader aangemerkt indien aanvullend nog een “parental responsibility agreement” of een “parental responsibility order” van de rechtbank werd overgelegd. Door de moeder en de vader is ten aanzien van verzoekster geen “parental responsibility agreement” opgemaakt. Ook is geen “parental responsibility order” door een rechtbank opgemaakt. Volgens de IND is dan ook geen rechtshandeling verricht waardoor de vader verzoekster naar Brits recht heeft erkend en om die reden zijn geen familierechtelijke betrekkingen ontstaan die in Nederland kunnen worden erkend.
Op zitting heeft de IND nog aangevuld dat het Britse nationaliteitsrecht ook andere gevolgen heeft voor de situatie of de familierechtelijke betrekking is ontstaan tussen de vader en het kind door een huwelijk of door de vermelding van de vader op de geboorteakte op andere wijze, al dan niet met het opmaken van een “parental responsibility agreement”. Pas in 2010 is het Britse nationaliteitsrecht veranderd en verkrijgt een kind sindsdien ook in die laatste situatie de Britse nationaliteit door de vader, aldus de IND.
Familierechtelijke betrekking?
De vraag die voorligt is welke juridische consequenties naar Engels recht er ten tijde van de gezamenlijke aangifte van de moeder en de vader verbonden waren aan de (enkele) registratie van de vader op de geboorteakte van het buiten het huwelijk geboren kind en of dit kan worden aangeduid als het ontstaan van een familierechtelijke betrekking waarvan de rechtsgevolgen overeenkomen met de rechtsgevolgen in familierechtelijke zin van de (toenmalige) Nederlandse erkenning. Dit om te kunnen beoordelen of verzoekster de Nederlandse nationaliteit aan de vader ontleend.
De rechtbank stelt vast dat naar Engels recht van oudsher een juridisch onderscheid bestond tussen wettige (tijdens het huwelijk geboren) en onwettige (buiten het huwelijk geboren) kinderen en dat dit verschil in rechtspositie in de loop van de vorige eeuw (in de jaren vijftig tot en met de jaren zeventig) steeds meer gelijk getrokken is. Ten tijde van de gezamenlijke aangifte van de geboorte van verzoekster (in 2002) had de vermelding van de vader op de geboorteakte naar Engels recht het rechtsgevolg dat de afstammingsrelatie werd vastgelegd. Immers, de vader werd naar Engels recht vermoed de biologische en ook juridische vader van verzoekster te zijn. Naast het vastleggen van de afstammingsrelatie had dit ook van rechtswege het gevolg dat er voor de vader een onderhoudsverplichting ontstond en dat het kind erfrechtelijke aanspraken kreeg. Ten tijde van de gezamenlijke aangifte van de geboorte van verzoekster (voor de wetswijziging van de Children Act 1989 van 1 december 2003) verkreeg een op de geboorteakte vermelde vader naar Engels recht niet van rechtswege “parental responsibility”. Hiervoor was noodzakelijk dat bij gerechtelijke beslissing een “parental responsibility order” werd gegeven of dat de moeder en de vader een “parental responsibility agreement” afsloten. In dit geval is niet gebleken van een rechterlijke beslissing en ook de ouders van verzoekster zijn geen “parental responsibility agreement” aangegaan.
De rechtbank is van oordeel dat met de gezamenlijke aangifte door de moeder en de vader, waarmee de vader op de geboorteakte is gekomen, een familierechtelijke betrekking is ontstaan tussen de vader en verzoekster en dat het geheel aan rechtsgevolgen in familierechtelijke zin van deze vermelding vrijwel gelijk is aan de rechtsgevolgen in familierechtelijke zin van de (toenmalige) Nederlandse erkenning. De gezamenlijke aangifte van de geboorte leidt immers direct tot de vaststelling van de afstammingsrelatie en tot andere familierechtelijke aanspraken/verplichtingen tussen de vader en het kind. Het feit dat de vader niet tevens van rechtswege de “parental responsibility” heeft gekregen over verzoekster doet hieraan niet af. Ook naar Nederlands recht had een erkenning (in die tijd) niet het rechtsgevolg dat er van rechtswege sprake was van (gezamenlijk) gezag van de vader. De in een “parental responsibility agreement” vastgelegde (uitgebreide) vorm van gezag; de tussen de ouders overeengekomen invulling van dit gezag, staat los van de rechten en verplichtingen die een ongehuwde man van rechtswege tegenover zijn kind naar Engels recht ook voor 2003 al had. Daarbij komt dat een ongehuwde man tegenover zijn kind ook naar Engels recht informeel zijn “parental responsibility” kon nemen zonder dat daar enige rechterlijke tussenkomst of overeenkomst met de moeder aan ten grondslag lag.
Een en ander betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat er tussen verzoekster en de vader door de gezamenlijke aangifte van de geboorte van verzoekster een familierechtelijke betrekking is ontstaan.
Het op zitting ingenomen standpunt van de IND dat het Britse nationaliteitsrecht wel andere gevolgen hieraan verbindt, te weten dat een kind dat is geboren tijdens een huwelijk van rechtswege de Engels nationaliteit verkrijgt, terwijl een kind waarvan de vader (zoals in dit geval) door een gezamenlijke aangifte op de geboorteakte is geregistreerd dit niet van rechtswege verkrijgt, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De vraag die voorligt is immers of een familierechtelijke betrekking tussen verzoekster en de vader is ontstaan. Hierbij is het nationaliteitsgevolg naar Brits recht niet van belang. Daarbij komt dat de IND op zitting heeft aangegeven dat in 2010 het Britse nationaliteitsrecht is veranderd en vanaf die datum een kind in een situatie als deze wel de Britse nationaliteit aan de vader kon ontlenen.
De vraag die vervolgens voorligt, is of deze familierechtelijke betrekking in Nederland dient te worden erkend.
Erkenning van de in het buitenland ontstane familierechtelijke betrekking
In de artikelen 10:100 en 10:101 Burgerlijk Wetboek (BW) zijn erkenningsregels opgenomen over buitenlandse rechterlijke beslissingen en buitenlandse rechtsfeiten die zien op familierechtelijke betrekkingen. Artikel 10:102 BW bevat een bepaling van overgangsrecht. In dit artikel wordt bepaald dat “deze afdeling van toepassing is op rechtsbetrekkingen die na 1 januari 2003 zijn vastgesteld of gewijzigd alsmede op de erkenning van na 1 januari 2003 buitenslands vastgestelde of gewijzigde rechtsbetrekkingen”. De rechtbank merkt op dat in deze bepaling van overgangsrecht abusievelijk een onjuiste datum is opgenomen. Dit moet 1 mei 2003 zijn, te weten de datum van inwerkingtreding van de Wet conflictenrecht afstamming. Uit deze bepaling van overgangsrecht volgt dat de in artikel 10:100 en 10:101 BW neergelegde erkenningsregeling slechts van toepassing is op buitenlandse rechtsbetrekkingen die aldaar door bijvoorbeeld de rechter of een andere autoriteit zijn vastgesteld of gewijzigd ná 1 mei 2003.
Omdat de afstammingsbetrekking tussen verzoekster en de vader in 2002 tot stand is gekomen, moet de rechtbank de ongeschreven erkenningsregels van vóór 1 mei 2003 toepassen. Uit de toelichting bij de artikelen 10:100 en 10:101 BW blijkt evenwel dat deze bepalingen in belangrijke mate aansluiten bij het tevoren bestaande ongeschreven recht. Deze bepalingen zijn dan ook richtinggevend voor de beoordeling van feiten en rechtshandelingen die zich vóór de inwerkingtreding van de Wet conflictenrecht afstamming hebben voorgedaan. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om aan deze bepalingen te toetsen.
In artikel 10:101, lid 1, BW in samenhang met artikel 10:100 leden 1, onder b en c, 2 en 3 BW is bepaald dat een in het buitenland tot stand gekomen rechtsfeit of rechtshandeling waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd en die zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte, wordt erkend, tenzij:
- aan de rechtshandeling geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is
voorafgegaan, of
- de erkenning van de rechtshandeling onverenigbaar is met de openbare orde.
Uitgangspunt van de wet is dus dat buitenlands tot stand gekomen rechtsfeiten waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld, die zijn neergelegd in een door een daartoe bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte, in beginsel van rechtswege worden erkend. Hierbij geldt dat het enkele feit dat het ontstaan van een familierechtelijke betrekking niet overeenstemt met de huidige bepalingen uit het Nederlands recht, onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van onverenigbaarheid met de openbare orde. Dit is slechts anders indien sprake is van een wettelijke weigeringsgrond. De rechtbank zal beoordelen of aan de voorwaarden voor erkenning is voldaan.
Na behoorlijk onderzoek door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte?
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de geboorteakte is opgemaakt door de bevoegde instantie en overeenkomstig de plaatselijke voorschriften. De geboorteakte is namelijk opgemaakt door de
registrar, de naar Brits recht bevoegde ambtenaar voor het opmaken van de geboorteakte. Op de geboorteakte van verzoekster staan een vader en een moeder geregistreerd. De rechtbank heeft hierboven uiteengezet dat overeenkomstig het Engelse recht bij een buiten huwelijk geboren kind zowel een vader als moeder geregistreerd kan worden op de geboorteakte op basis van het rechtsvermoeden van afstamming. De geboorteakte is dus overeenkomstig het Engelse recht opgemaakt. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat aan deze rechtshandelingen geen behoorlijk onderzoek is voorafgegaan. Op de voet van section 10 van de Births and Deaths Registration Act 1953 kunnen de moeder en de vader gezamenlijk verzoeken de vader aan te merken als de vader waardoor hij als vader wordt geregistreerd op de geboorteakte.
Strijd met openbare orde?
Niet is gesteld of gebleken dat het opnemen van de vadergegevens van de vader van verzoekster op de geboorteakte in strijd is met de openbare orde. De vader was op het moment van vermelding van zijn naam op de geboorteakte niet gehuwd. De moeder van verzoeker was evenmin gehuwd. Ook anderszins is niet gesteld of gebleken van beletsels die maken dat het opnemen van de naam van de vader in strijd is met de Nederlandse openbare orde.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de familierechtelijke betrekking tussen verzoekster en haar vader in Nederland moet worden erkend.
Gevolgen Nederlanderschap
Zoals hierboven is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de ontstane familierechtelijke betrekking tussen verzoekster en de vader, welke betrekking in Nederland moet worden erkend, gelijk te stellen is aan een (toenmalige) Nederlandse erkenning.. In het kader van de beoordeling van het Nederlanderschap op grond van de RWN gaat de rechtbank dus uit van een erkenning.
Ingevolge artikel 4, lid 1 van de RWN (oud), wordt Nederlander de minderjarige vreemdeling die door een Nederlander wordt erkend. Dit betekent dat verzoekster vanaf het moment van de gezamenlijke geboorteaangifte door de ouders van verzoekster, 18 juni 2002, de Nederlandse nationaliteit bezit.

Beslissing

De rechtbank:
stelt vast dat [verzoekster] , geboren op [geboortedag] 2002 te [plaats] , Groot-Brittannië, sinds 18 juni 2002 de Nederlandse nationaliteit bezit.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. van der Vliet, L. Koper en A.M.M. Vingerling, rechters, bijgestaan door mr. M.T.E. Krijger-van Huut als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2024.