ECLI:NL:RBDHA:2024:3429
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tijdelijke bescherming in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. C.G. Matze, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming zou eindigen op 4 maart 2024. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen kan behouden tijdens de behandeling van het beroep.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten zitting uitspraak gedaan. De rechter oordeelde dat het beëindigen van de tijdelijke bescherming verzoeker zou benadelen, aangezien hij na 4 maart 2024 geen aanspraak meer kan maken op de rechten die verbonden zijn aan de status van tijdelijk beschermde. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van onverwijlde spoed, gezien de aard van het beroep en het aantal beroepsgronden.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en het bestreden besluit geschorst totdat er uitspraak is gedaan op het beroep. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 875, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, in aanwezigheid van griffier mr. N.M.L. van der Kammen, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.