ECLI:NL:RBDHA:2024:3422
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van verzoekster, die zich tot de rechtbank had gewend omdat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op haar asielaanvraag. Op 14 februari 2024 heeft de Staatssecretaris alsnog een inwilligend besluit genomen op de aanvraag van verzoekster. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten door de Staatssecretaris. De Staatssecretaris heeft aangegeven bereid te zijn de proceskosten te vergoeden.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten.
In dit geval is de rechtbank van oordeel dat de Staatssecretaris tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster door haar aanvraag alsnog in te willigen. Het verzoek om proceskostenveroordeling wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt de Staatssecretaris in de door verzoekster gemaakte proceskosten, die zijn vastgesteld op € 437,50. Dit bedrag is gebaseerd op de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener en de wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak van licht gewicht is. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en griffier A.W. van Eerden, en is openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.