ECLI:NL:RBDHA:2024:3411
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tijdelijke bescherming in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.A. Hardoar, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming zou eindigen na 4 maart 2024. De verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen kan behouden tijdens de behandeling van het beroep.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten zitting uitspraak gedaan. De rechter heeft vastgesteld dat het eindigen van de tijdelijke bescherming verzoeker zou uitsluiten van de rechten die verbonden zijn aan de status van tijdelijk beschermde, wat een situatie van onverwijlde spoed met zich meebrengt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van de verzoeker om de voorzieningen te behouden zwaarder weegt dan het belang van de verweerder om deze na 4 maart 2024 te beëindigen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en het bestreden besluit geschorst totdat er uitspraak is gedaan op het beroep. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 875, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, in aanwezigheid van griffier mr. N.M.L. van der Kammen, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.