ECLI:NL:RBDHA:2024:3410
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Tijdelijke bescherming en voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.A. Hardoar, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin is meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming is geëindigd na 4 maart 2024. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen kan behouden tijdens de behandeling van het beroep.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten zitting uitspraak gedaan. De rechter heeft vastgesteld dat het eindigen van de tijdelijke bescherming verzoeker zou uitsluiten van de rechten die aan deze status zijn verbonden, wat de vereiste onverwijlde spoed rechtvaardigt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van verzoeker om de voorzieningen te behouden zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om deze na 4 maart 2024 te beëindigen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en het bestreden besluit geschorst totdat er uitspraak is gedaan op het beroep. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 875, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.