ECLI:NL:RBDHA:2024:3409
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Tijdelijke bescherming en ordemaatregel in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende tijdelijke bescherming. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.S. Yap, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat de tijdelijke bescherming van de eiser zou eindigen op 4 maart 2024. De eiser verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen zou kunnen behouden tijdens de behandeling van het beroep.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht buiten zitting uitspraak gedaan. De rechter oordeelde dat het beëindigen van de tijdelijke bescherming na 4 maart 2024 zou betekenen dat de eiser geen aanspraak meer kan maken op de rechten die verbonden zijn aan de status van tijdelijk beschermde. Dit creëert een situatie van onverwijlde spoed, waardoor de voorzieningenrechter besloot het verzoek toe te wijzen.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van de eiser om de voorzieningen te behouden zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om de voorzieningen per direct te beëindigen. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 875, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.