ECLI:NL:RBDHA:2024:3408
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Tijdelijke bescherming en voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.K.E. van den Heuvel, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming zou eindigen op 4 maart 2024. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen zou behouden gedurende de behandeling van zijn beroep.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht buiten zitting uitspraak gedaan. De rechter oordeelde dat het beëindigen van de tijdelijke bescherming verzoeker zou benadelen, aangezien hij dan geen aanspraak meer kon maken op de rechten die aan deze status verbonden zijn. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vereiste onverwijlde spoed aanwezig was, gezien de omstandigheden van de zaak en het aantal beroepsgronden.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en het bestreden besluit geschorst totdat er uitspraak is gedaan op het beroep. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 875, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.