ECLI:NL:RBDHA:2024:3384

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
NL23.37624
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag wegens ernstige misdrijven en risico op terugkeer naar El Salvador

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag, ingediend op 15 augustus 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 24 november 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond, met als argument dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Eiser, geboren in 1995 en van Salvadoraanse nationaliteit, vreest bij terugkeer naar El Salvador voor vergelding door een criminele bende waarvan hij lid is geweest. Hij heeft verklaard dat hij gedwongen werd om misdrijven te plegen, waaronder moord en afpersing, en dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn daden.

De rechtbank heeft op 30 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onder dwang heeft gehandeld. De rechtbank stelt vast dat eiser vanaf zijn vijftiende betrokken was bij ernstige misdrijven en dat hij zich niet heeft onttrokken aan deze activiteiten, ondanks dat hij enige bewegingsvrijheid had. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat artikel 1F van toepassing is en dat eiser een actuele bedreiging vormt voor de samenleving.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de asielaanvraag en het besluit tot signalering in stand blijven. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen in hoger beroep gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37624

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.L. Hoogendoorn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.S. Hogendoorn-Mathijssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft zijn asielaanvraag op 15 augustus 2021 ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 24 november 2023 in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond [1] .
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, E. Epelbaum als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1995 en de Salvadoraanse nationaliteit te hebben. Hij heeft een asielverzoek ingediend omdat hij bij terugkeer naar El Salvador vreest voor de criminele bende waarvoor hij actief is geweest. Eiser heeft verklaard dat hij een opdracht om drugs naar Europa te smokkelen heeft aangegrepen om weg te vluchten van de bende. Bij terugkeer zal hij onder meer door zijn tatoeages te herkennen zijn als voormalig lid van de bende. Zijn vrees is dat hij dan door de bende of door een rivaliserende bende zal worden vermoord.
2.1.
Verweerder vindt het aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar El Salvador een reëel risico loopt op ernstige schade, maar hij heeft de asielaanvraag toch afgewezen. Eiser vormt namelijk een gevaar voor de openbare orde [2] , omdat artikel 1F van het
Vluchtelingenverdrag [3] (hierna: artikel 1F) van toepassing is op hem. Eiser heeft ernstige niet-politieke misdrijven gepleegd [4] . Als bendelid heeft eiser een moord gepleegd en verschillende personen afgeperst door middel van bedreiging met geweld. Verweerder volgt niet dat eiser gedwongen zou zijn geweest om de misdrijven te plegen. Eiser is daarom persoonlijk verantwoordelijk voor deze misdrijven. Naast de afwijzing van de asielaanvraag heeft verweerder ook een besluit tot signalering genomen voor de duur van tien jaar. Eiser vormt namelijk een actueel, werkelijk en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Het gevolg van de signalering is dat eisers gegevens worden opgenomen in twee informatiesystemen [5] .
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij betoogt dat artikel 1F niet op hem van toepassing is. Omdat hij werd gedwongen om de betreffende misdrijven te plegen, kan hij niet persoonlijk verantwoordelijk worden gehouden voor de misdrijven. Eiser heeft geprobeerd om zich te onttrekken aan het plegen van de misdrijven, maar dit was niet mogelijk. Hij is in 2014 hard gestraft toen hij een verzoek deed om met zijn activiteiten voor de bende te stoppen. Eiser heeft bovendien met eigen ogen gezien dat vluchtpogingen tot dodelijke straffen kunnen leiden. Dit heeft verweerder onvoldoende betrokken en ten onrechte heeft verweerder de bestraffing uit 2014 ongeloofwaardig geacht. Dat hij niet 24 uur per dag onder controle stond van de bende is onvoldoende voor het standpunt dat hij de mogelijkheid had om te vluchten van de bende. Eiser verwijst in dit kader naar artikel 273f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en stelt dat verweerder een te beperkte definitie van dwang hanteert. Ook vindt eiser dat verweerder hem niet mag tegenwerpen dat hij een aantal keren in het buitenland is geweest en dat hij er toen niet voor heeft gekozen om te vluchten. In de betreffende landen heeft de bende ook leden, waardoor hij daar niet veilig zou zijn geweest. Verder stelt verweerder ten onrechte dat eiser als kind vrijwillig betrokken is geraakt bij de bende; als twaalfjarige kon eiser nog helemaal geen rationele beslissingen nemen [6] en daarnaast heeft hij verklaard dat alleen kinderen met rijke ouders konden ontkomen aan rekrutering door de bende. Ook stelt hij dat hem niet kan worden tegengeworpen dat zijn promoties binnen de bende het gevolg zijn van zijn actieve en bovengemiddelde inzet voor de bende. Hij probeerde zich juist te focussen op activiteiten waarbij hij geen misdrijven hoefde te plegen en hij kon opgelegde taken simpelweg niet weigeren.
Tot slot bestrijdt eiser het besluit tot signalering. De signalering is verbonden aan het strafrecht, waardoor rekening had moeten worden gehouden met de jonge leeftijd van eiser toen hij de misdrijven pleegde. Verweerder heeft ook ten onrechte overwogen dat eiser geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. Hij heeft wel degelijk spijt betuigd van zijn daden in het verleden, aldus eiser.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Artikel 1F4. De rechtbank stelt voorop dat partijen het erover eens zijn dat de misdrijven die eiser heeft gepleegd in principe vallen onder de definitie van artikel 1F, onder b, van het Vluchtelingenverdrag [7] . Verweerder heeft in de besluitvorming voldoende gemotiveerd dat bij eiser sprake is van “knowing and personal participation”. Eiser heeft vanaf zijn vijftiende misdrijven gepleegd die zo ernstig van aard zijn dat het voor hem heel duidelijk moet zijn geweest dat hij ernstige misdrijven heeft gepleegd (“knowing participation”) [8] . Het gaat om een moord en verschillende afpersingen met geweld. Omdat eiser deze misdrijven zelf heeft gepleegd, is ook sprake van “personal participation”. Tijdens de zitting heeft eiser bevestigd dat hij deze “knowing and personal participation” in zoverre ook niet betwist.
4.1.
Partijen zijn het niet eens over de vraag of er sprake is van dusdanige dwang dat eiser niet persoonlijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor de misdrijven.
4.2.
In het beleid van verweerder over artikel 1F en gestelde dwang staat het volgende [9] . Een vreemdeling kan aanvoeren dat hij gedwongen is tot het plegen van misdrijven en dat hij daardoor niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor die misdrijven. Dit wordt in ieder geval niet gevolgd in een van de volgende situaties: 1) als er door verweerder geen geloof wordt gehecht aan de door de vreemdeling gestelde dwang, 2) als de mogelijkheid bestond voor de vreemdeling om zich te onttrekken aan het misdrijf of 3) als de vreemdeling al geruime tijd in dienst was van een organisatie voordat de dwang voorzienbaar optrad.
4.3.
Tijdens de zitting heeft verweerder toegelicht dat met name de laatste twee situaties, zoals genoemd onder 4.2., worden tegengeworpen. De eerste situatie wordt in mindere mate tegengeworpen aan eiser. Verweerder neemt aan dat er bij sommige activiteiten sprake was van enige dwang. Van groot belang is volgens verweerder echter dat eiser de mogelijkheid had om zich te onttrekken aan de misdrijven, dat de dwang er niet vanaf het begin was en dat het voor hem al snel voorzienbaar was dat hij in de toekomst een moord zou moeten plegen.
4.4.
De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat sprake is van dwang en dat hij zich niet kon onttrekken aan de misdrijven. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende gemotiveerd tot de conclusie is gekomen dat eiser hierin niet is geslaagd. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.5.
Daargelaten of eiser als kind gedwongen lid is geworden van de bende, heeft verweerder van belang kunnen vinden dat eiser, zoals hij ook heeft aangegeven in het aanvullend gehoor [10] , nooit een concrete vluchtpoging heeft gedaan om zich te onttrekken aan het plegen van de misdrijven. Dat had wel van hem mogen worden verwacht. Zoals verweerder erop heeft gewezen, stond eiser niet 24 uur per dag onder controle van de bende en had hij een bepaalde mate van bewegingsvrijheid. Zo heeft eiser een opleiding gevolgd terwijl hij bij de bende actief was. Bovendien is eiser in 2012 een week zonder bendeleden in Costa Rica geweest. De stelling van eiser dat hij heeft nagelaten om te vluchten in Costa Rica vanwege de aanwezigheid van bendeleden in dat land wordt niet gevolgd. Eiser heeft immers in het nader gehoor aangegeven dat hij er niet over heeft nagedacht om in Costa Rica te vluchten voor de bende. Ook heeft hij aangegeven dat hij “de zaak op een goede manier wilde afsluiten” met de bende [11] . De verklaring op de zitting dat eiser er niet aan heeft gedacht om in Costa Rica te vluchten omdat dat simpelweg onmogelijk was, acht de rechtbank onvoldoende.
De rechtbank overweegt dat de hiervoor benoemde omstandigheden er niet op duiden dat eiser alles heeft gedaan om zich te onttrekken aan de misdrijven. Daarbij komt dat eiser ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat het niet op een andere manier mogelijk was om zich te onttrekken aan de misdrijven. Eiser heeft weliswaar verklaard dat hij onder andere vanwege een gebrek aan geld niet kon vluchten van de bende [12] . Dit valt echter moeilijk te rijmen met eisers verklaring dat hij de bende heeft gevraagd om in ruil voor geld te mogen stoppen [13] . Tijdens de zitting heeft eiser aangegeven dat hij het geld nog niet had, maar dat hij het van zijn familie wilde lenen. Niet valt echter in te zien dat eiser dan niet al eerder geld had kunnen lenen van zijn familie om te vluchten en zich zo te onttrekken aan de misdrijven. Gelet op al het voorgaande, volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat het onmogelijk was om zich te onttrekken aan de misdrijven. Dat verweerder een te beperkte definitie van dwang hanteert, volgt de rechtbank niet. De stelling van eiser dat hij in 2014 een verzoek heeft gedaan om de bende te verlaten, leidt niet tot een ander oordeel, omdat een dergelijk verzoek niet afdoet aan wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen over de (andere) mogelijkheden voor eiser om zich te onttrekken aan de misdrijven.
Verweerder heeft verder kunnen tegenwerpen dat het voor eiser voorzienbaar was dat hij op een bepaald moment een gedwongen moord zou moeten plegen. In dit kader heeft verweerder erop kunnen wijzen dat eiser al een geruime tijd deel uitmaakte van de bende en in ieder geval vanaf zijn vijftiende, rond 2010/2011, wist wat hem te wachten stond binnen de bende, namelijk het moeten plegen van een moord om de rang van “homeboy” te bereiken. Zo heeft eiser in het aanvullend gehoor verklaard dat hij wist “dat hij vroeg of laat een moord zou moeten plegen” [14] en dat hij wist dat hij een dergelijke opdracht zou krijgen om uiteindelijk “homeboy” te worden [15] .
4.6.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de angst die hij had voor een harde straf na een vluchtpoging. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft aangegeven, doet deze angst niet af aan het feit dat er mogelijkheden waren voor eiser om zich te onttrekken aan de misdrijven. Daarbij heeft verweerder erop kunnen wijzen dat de gestelde angst moeilijk valt te rijmen met de verklaring van eiser dat hij een verzoek heeft gedaan om de bende te verlaten, terwijl hij wist dat het onmogelijk was om de bende op die manier te verlaten en hij daarvoor gestraft zou worden [16] .
Besluit tot signalering5. De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiser een actueel, werkelijk en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving en dat verweerder op goede gronden een besluit tot signalering
heeft opgelegd. Zo heeft verweerder er, onder verwijzing naar de artikel 1F-tegenwerping, op gewezen dat eiser in verband wordt gebracht met het persoonlijk plegen van zeer ernstige misdrijven (moord en afpersing). Eiser kan verantwoordelijk worden gehouden voor die misdrijven. De misdrijven zijn relatief lang geleden gepleegd, maar verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het om misdrijven gaat die naar hun aard zeer lang actueel blijven. Verweerder heeft verder eisers gedrag na het plegen van de misdrijven betrokken, inclusief de verklaring van eiser dat hij spijt heeft van alles wat hij door de bende moest doen. Alhoewel de rechtbank verweerders kwalificatie van deze spijtbetuiging niet geheel volgt, heeft verweerder die onvoldoende kunnen vinden om te concluderen dat eiser geen actueel, werkelijk en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Dat de signalering strafrechtelijk van aard is en dat daardoor niet alle omstandigheden voldoende zijn betrokken, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft namelijk niet nader onderbouwd waarom de signalering strafrechtelijk van aard is.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag en het besluit tot signalering in stand blijven. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, voorzitter, en mr. M.M. Meijers en
mr. A.J. Eertink, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw 2000.
3.Het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1954, 88) en het bijbehorende Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76).
4.Artikel 1F, onder b, van het Vluchtelingenverdrag.
5.Het E&S (Executie & Signalering) en het SIS (Schengeninformatiesysteem).
6.Onder verwijzing naar het artikel “Brein in de groei”, 26 maart 2019 van Stichting Biowetenschappen en Maatschappij.
7.Ernstig niet-politiek misdrijf.
8.Vanaf zijn vijftiende.
9.Zie paragraaf C2/7.10.2.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
10.Pagina 20 van het aanvullend gehoor 1F.
11.Pagina 21 van het aanvullend gehoor 1F.
12.Pagina 19 van het aanvullend gehoor 1F.
13.Pagina 21 van het aanvullend gehoor 1F.
14.Pagina 20 van het aanvullend gehoor 1F.
15.Pagina 20 van het aanvullend gehoor 1F.
16.Pagina 9 en 10 van het aanvullend gehoor 1F.